‘In Nederland praten we elkaar meer de put in’

Interview

Wat maakt het leven de moeite waard? In haar eerste boek voor volwassenen schrijft Lisa Boersen over de Dominicaanse Republiek, het land van haar moeder maar ook steeds meer dat van haarzelf. „Wat een rijkdom. Daarom wil ik de verhalen zo graag doorgeven aan mijn kinderen.”

Het is de dag na de wekelijkse schoonmaak in huize Lisa Boersen. De lichte Amsterdamse woning met hoge plafonds is inderdaad netjes. Een keuken zonder afwas, een eettafel zonder stapeltjes papier. Dampende koffie in twee afgeronde donkerblauwe mokken, gemaakt door haar broer, die pottenbakker is.

Het huis is na de schoonmaak welgeteld één dag netjes, zegt Boersen, want haar kinderen zijn elf en veertien, leeftijden waarop rommel en rondslingerende spullen op magische wijze onzichtbaar lijken te worden – tenminste voor henzelf. „Ik was vroeger ook zo. Ik kon over bergen rommel heen stappen zonder het te registreren. En nu doen zij hetzelfde. Ik zeg het ze iedere dag, soms meerdere keren: ‘Neem die zooi nou mee naar je kamer. Je ziet het toch.’” Boersen glimlacht. „En dan hoor ik meteen weer hoe mijn moeder vroeger tegen mij sprak.”

Uiteindelijk worden we allemaal onze ouders.

„Erg hè? Er valt weinig tegen te doen.”

Lisa Boersen (48) schrijft kinderboeken, onder meer de succesvolle reeks Timo en de oppasninja, en, samen met Hasna Elbaamrani, het prentenboek Duizend-en-één paarse djellaba’s. Boersen werkte lang bij poppodium Paradiso, waar ze culturele programma’s samenstelde. Een jaar geleden is ze hoofdredacteur jeugd geworden bij omroep NTR.

Ze is geboren en getogen in Nederland maar hoe ouder ze wordt, hoe meer ze merkt dat de Dominicaanse Republiek, het land van haar moeder, die voor de liefde naar Nederland kwam, haar heeft gevormd. En dan vooral de verhalen die haar moeder erover vertelde. In een poging die verhalen niet te vergeten en te verliezen, schreef Boersen ze op in haar eerste boek voor volwassenen. García Márquez en de Honeymoonquiz is een verzameling bonte herinneringen aan familieleden door de ogen van haar moeder, maar leest ook als een essaybundel over het belang van verhalen voor onze identiteitsvorming: wat we over onszelf en ons verleden vertellen, maakt ook wie we zijn.

De verhalen zijn licht van toon. Zelfs die over Boersens overgrootvader, die dictator Rafael Trujillo in het zadel hielp maar later juist in het verzet ging, en in de gevangenis belandde, waar hij overleed. Dat verhaal spiegelt ze aan haar eigen leven: tot het moment dat ze moeder werd, en over de wieg van haar zoon gebogen stond, dacht en hoopte ze altijd dat ze iemand zou zijn die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zou gaan. Maar „in die eerste kwetsbare dagen van het moederschap” wist ze zeker dat ze zou „wegkijken, vernederingen ondergaan, verraden als het moest. Zolang ze maar van mijn kind af zouden blijven. Later bleek dat het moederschap met net zoveel kracht als angst gepaard gaat.”

‘Van alle verhalen die mijn moeder ons vertelde is de kern: geniet van wat er nu is, morgen kan het weg zijn’

García Márquez en de Honeymoonquiz staat vol met zulke gedachte-experimenten die de Nederlandse lezer kunnen prikkelen omdat ze tegenover verhalen uit een heel andere cultuur worden gezet. Zijn de vrouwen uit haar familie nou sterk of worden ze juist onderdrukt? En Nederlanders, zijn die echt zo nuchter als wordt gedacht, of „gemakkelijk op te hitsen als de omstandigheden ernaar zijn”?

Maar het boek begon als een familieproject, aanvankelijk niet bedoeld om uit te geven. Boersen wilde de verhalen vooral opschrijven voor haar zoons. „Ik voelde heel sterk dat ik de verhalen waarmee ik was opgegroeid, aan hen door wilde geven, anders was de opvoeding niet af.” Toen ik veertig werd heb ik besloten om daar tijd voor vrij te maken. Ik heb een half jaar vrij genomen van werk.” Uren en uren interviewde ze haar moeder aan de eettafel van haar ouderlijk huis in Pijnacker.

Was veertig worden een symbolische gebeurtenis voor jou? Je benoemt het zo expliciet.

„Ja. Ik had kinderen die groter werden. Je ziet ze opgroeien, waardoor het verstrijken van de tijd heel tastbaar wordt. Opvoeden en doorgeven krijgt een andere, minder basale vorm. Ik wilde het optekenen van die verhalen ook cadeau doen aan mezelf, voor mijn veertigste verjaardag dus. En ik kreeg het ook van mijn vriend. We moesten onze spaarpot er voor aanbreken, en ook niet willen verhuizen naar een groter huis net nu de kinderen groter werden.”

De eerste versie van het boek was een bundeling van 45 anekdotes, die Boersen uittypte en in een ringband stopte. Dat boekje ligt nog in de kast, voor haar zoons. „Het was enorm veel werk.” Lachend: „Mijn moeder praat heel erg van de hak op de tak. Maar het was nog geen boek.” In de loop der jaren sprak ze vanwege haar werk regelmatig met uitgeverijen, en soms kwam het familieproject ter sprake. Zou ze daar niet meer mee willen doen?

„Ik dacht, ja, maar wat is het punt dat ik wil maken? Hoe interessant zijn mijn familieverhalen voor anderen?”

Terwijl in je boek juist een heel helder punt verwerkt zit. Dat de verhalen die ons verteld worden, en die we onszelf vertellen, ons ook vormen.

„De bundeling van anekdotes en familieverhalen schreef ik in 2015. Pas tijdens de coronacrisis ging ik helderder zien waarom die verhalen ook voor andere lezers van waarde zouden kunnen zijn. De crisis werd in Nederland door veel mensen gevoeld als een enorme aardverschuiving. Mensen zijn hier heel erg gewend aan het idee van bestaanszekerheid. En hoewel ik hier ben opgegroeid en de luxe van bestaanszekerheid mijn hele leven heb gekend, ben ik niet grootgebracht met het idee dat het normaal is, omdat het in de Dominicaanse Republiek niet normaal is. Van alle verhalen die mijn moeder ons vertelde is de kern: geniet van wat er nu is, want morgen kan het weg zijn. Je hebt nergens recht op. Op dat moment had ik echt het idee dat ik een voorsprong had door mijn achtergrond doordat ik meer dan één referentiekader heb. Wat een rijkdom. Ik besefte toen pas: dat is natuurlijk ook waarom ik al die verhalen zo graag wil doorgeven aan mijn kinderen. Ik wil dat ze andere copingmechanismen meekrijgen dan alleen Nederlandse.

„In Nederland praten we elkaar meer de put in met zijn allen. In de Dominicaanse Republiek maken mensen eerder ergens en mooi verhaal van. Dat is niet per se natuurgetrouw. Je mag het wat meer sjeu geven. Dat geeft veel kleur aan het leven.”

Welke mechanismen wil je dan meegeven?

„Humor. Trots. Vertrouwen. Als er iets vervelends gebeurde zei mijn moeder altijd: je weet nooit wat je bespaard is gebleven. Het had veel erger kunnen zijn, bedoelde ze daarmee.

„‘Al mal tiempo, buena cara’, is een bekend Dominicaans spreekwoord. Bij slecht weer zet je je goede gezicht op. Juist bij tegenslag moet je een positieve houding aannemen. La vida es un carnaval.”

Denk je dat je als ouder zoveel invloed kunt hebben?

„Iedereen blijft zich zijn hele leven verhouden tot hoe die is opgegroeid. In de Domicaanse Republiek voegen kinderen wat meer in het leven van volwassenen in. Toen mijn vriend en ik net een kinderwens hadden, waren we op een familiefeestje en daar lag een kind van twee in een hoek op een kussen te slapen. Mijn vriend vond dat opmerkelijk en vertelde dat aan de ouders, maar zij vonden het prima. Die ontspannen houding sprak ons allebei aan. Kinderen horen er daar echt bij, maar ze zijn minder het centrum waar van alles omheen moet worden georganiseerd. Op die manier ben ik opgegroeid, en dat passen we nu ook toe.

„Het feit dat ik een Dominicaanse achtergrond heb, komt in heel veel situaties in mijn leven niet aan de orde. Maar in het ouderschap voelde ik me echt een allochtoon. Nederlandse kinderen kunnen brutaal zijn, en ouders laten dat vaker toe. Zo doen wij het thuis niet. Ik ben relatief autoritair. Het gaat me er vooral om dat je elkaar met respect behandelt.”

Boersen tekende de verhalen op uit de mond van haar moeder, en belde soms familieleden om te checken of die het zich ook zo herinnerde, maar ze controleerde niet alle feiten. Een van Boersens verhalen gaat over haar oma, die al haar geld had verloren na het overlijden van haar man en in een arme wijk moest gaan wonen, „waar een huis van steen al heel wat was”. Op een dag besloot oma dat het anders moest. In de tekening van het blad van een plant zag ze een nummer, schrijft Boersen, en dat nummer zou het winnende lot van de loterij zijn. Samen met een buurvrouw ging ze alle lotenverkopers uit de omgeving af – je mocht je lot zelf uitzoeken. Na een dag zoeken vonden ze het lot met het overeenkomstige nummer. En ja hoor, ze won de hoofdprijs. Met dat geld liet ze een heel nieuw huis bouwen.

Dat verhaal lijkt haast te mooi om waar te zijn.

„Ik heb het er met familieleden over gehad, en die bevestigen dat het zo gegaan is. Dat is ook waar dit verhaal voor staat in het boek: ongelofelijke dingen gebeuren in het leven.”

‘Kinderen moeten nog zo’n tijd. Dan moet je niet op je tiende al denken: dat wordt nooit meer wat.’

De anekdote over de loterij onderstreept ook de levensopvatting die ze van haar moeder meekreeg: wij, onze familie, heeft geluk gehad. „Mijn moeder zei dat we erop kunnen vertrouwen dat de wereld ons uiteindelijk goedgezind is”, schrijft ze in haar boek, „dat het geluk zich tot ons zal richten – we hadden de verhalen om dat te bewijzen”.

„Toen ik voor het eerst de verhalen van Gabriel García Márquez (uit Colombia) las, herkende ik heel veel. Hij beschrijft een wereld die bestaat uit felle kleuren en grootse en ongelofelijke dingen. Levens die vol zijn van onverwachte wendingen. Dat ‘magisch realisme’, zoals dat in Nederland wordt gezien, is in de Dominicaanse Republiek onderdeel van het bestaan. Ik vind het de wereld rijker maken.”

Denk je dat je gelukkiger bent als je jezelf een beetje voor de gek kunt houden door jezelf vooral de mooie verhalen te vertellen over het leven?

„Eigenlijk wel. Ik denk in ieder geval dat het tegendeel waar is. Als jij jezelf vooral de negatieve verhalen vertelt, zul je denk ik ongelukkiger worden.”

Je bent sinds kort hoofdredacteur jeugd bij de NTR, dus je bepaalt mede welke verhalen de jeugd te zien krijgt. Welk venster op de wereld wil je hun bieden?

„We willen kinderen informeren en hun nieuwsgierigheid wekken. Herkenning bieden, maar ook kennis laten maken met het onbekende zodat hun wereld groter wordt. En we willen laten zien dat er vaak wat valt te lachen. Ik denk dat titels als Het Klokhuis daar heel goed in slagen. We maken programma’s over heftige onderwerpen, zoals pesten. Maar we bieden ook altijd hoop.” Lachend: „Ze moeten nog zo’n tijd. Dan moet je niet op je tiende al denken: dat wordt nooit meer wat.”

Boersen schreef hiervoor alleen voor kinderen. Fantasierijke boeken, zoals de reeks Timo en de oppasninja, over een ninja die oppast en zich verbaast over Nederland. In een volle winkelstraat vraagt hij zich af of er wel genoeg mensen zijn voor zoveel kleren. In Hotel Tussentijd (2013) verstoppen kinderen zich van schaamte in de wc, en daar komen ze pardoes uit in een hotel, waar ze samen moed verzamelen om de wereld weer in te gaan. Haar volgende boek wordt waarschijnlijk weer voor kinderen.

Waarom vertel je zo graag verhalen aan kinderen?

„Misschien omdat er veel meer fantasie in past. In kinderboeken is die magische wereld vanzelfsprekend aanwezig. De Nederlandse literatuur voor volwassenen waar ik mee ben opgegroeid is vaak somber.”

Boersen merkt dat García Márquez en de Honeymoonquiz bij lezers losmaakt dat ze opzoek gaan naar hun eigen familieverhalen. In haar schoonfamilie is dat juist een verhaal over niet spreken en niet vertellen – misschien wel tekenend voor de Nederlandse naoorlogse generatie.

„Een oude oma in de familie van mijn vriend miste een been. Daar lag altijd een deken overheen. Ze had dat been verloren in de oorlog, maar niemand wist precies hoe, want ze sprak niet. De kinderen uit de familie wilden heel graag onder het dekentje kijken, maar durfden niet. Op een dag waren de kinderen met twee autootjes aan het spelen, en ze lieten die tegen elkaar op botsen. „‘Boem, kapot’, zei oma toen. En dat is het enige dat ze haar ooit hebben horen zeggen.”

Lees verder…….