In haar lange carrière wilde Marjon Brandsma zich steeds vernieuwen

Op de Amsterdamse Toneelschool kreeg Marjon Brandsma steevast de romantische, melancholieke meisjesrollen toebedeeld. In haar latere professionele carrière wilde ze daar juist van af. Als er één voorstelling was waarin ze niet romantisch was, was dat Voor het pensioen bij het Amsterdamse gezelschap Baal, een hartverscheurend-bitter stuk van de Oostenrijker Thomas Bernhard. Haar rol daarin was snoeihard, vol venijn.

Afgelopen donderdag 18 januari is toneel- en filmactrice Marjon Brandsma op 80-jarige leeftijd in Amsterdam overleden. Brandsma werd op 20 september 1943 in Groningen geboren. In 1966 ging ze naar de Toneelschool Amsterdam, waar ze in 1970 afstudeerde. Hierna was ze enige jaren verbonden aan het Instituut voor Onderzoek naar het Nederlands Theater, waar nieuw Nederlands toneelrepertoire werd gestimuleerd. Auteurs als Bernlef en Judith Herzberg waren aan dit initiatief verbonden. In die tijd maakte Brandsma kennis met het experimentele toneel, zoals van de Poolse regisseur Jerzy Grotowski en van The Open Theatre en The Living Theatre, beide uit New York.

In haar lange carrière, die duurde tot 2012, was Brandsma verbonden aan uiteenlopende gezelschappen als Toneelgroep Baal, Haagse Comedie, Het Publiekstheater, Globe, Toneelgroep Amsterdam, Theaterbureau Hummelinck Stuurman en De Appel. Met regisseur Leonard Frank en een generatie jonge, aanstormende acteurs, onder wie Kitty Courbois en Hans Dagelet, behoorde ze in 1973 tot de oprichters van Toneelgroep Baal. In 1982 ontving ze de Theo d’Or voor haar rol van Araminte in Leugens onder de roos van Marivaux bij de Haagse Comedie.

Dragende rollen

Met haar stijlvolle verschijning, secure dictie en haar elan en kracht voor grote, dragende rollen had ze het in zich een van de sterren van het naoorlogse theater te worden, naast Elisabeth Andersen, Will van Kralingen, Ank van der Moer en Sigrid Koetse. Maar Brandsma verbond zich nooit lang aan een vast gezelschap. Ze had de drang zich telkens te vernieuwen, en vooral Baal bood haar die kans: hier speelde ze juist de níét-romantische rollen.

In een interview met NRC Handelsblad in 1992 zei ze over die tijd bij Baal: „Wij waren kritisch over de maatschappij, ideologisch bevlogen en links-moralistisch, maar we spaarden onszelf ook niet.” Haar aandeel aan de vernieuwing van het toneel tijdens en na Aktie Tomaat in de jaren zestig noemt ze „zeer bescheiden” revolutionair. Zelf gooide ze nooit met tomaten, uit respect: ze wilde niemand in de „uitoefening van hun vak kwetsen”.

Brandsma zocht telkens andere wegen, wars van de geijkte paden. Ze voelde zich vertrouwd met improvisatie en deed enkele solo’s, waaronder het prachtige De Caracal (1988) van Judith Herzberg, in de regie van Gerardjan Rijnders. Hierin vertolkt ze een eenzame directeur van een school voor moeilijk opvoedbare kinderen, die contact met de buitenwereld onderhoudt via de telefoon. In werkelijkheid wacht ze op het verlossende telefoontje van een getrouwde man die verliefd op haar is.

Dat Brandsma altijd „op weg was naar vernieuwing”, zoals ze het zelf formuleerde, bleek uit haar aandeel in de montagevoorstelling Bakeliet (1987) van Rijnders. Hierin zong ze vol schitterend sentiment een smartlap over een matroos en deed ze enkele cabaretachtige sketches. Het leek een heel andere Brandsma die daar in de Stadsschouwburg van Amsterdam optrad, maar voor haarzelf was het een logisch gevolg van haar overtuiging: op het toneel uitsluitend het allernoodzakelijkste te doen, geen versieringen toe te passen.