Het nieuwe Theater aan de Parade in Den Bosch moet ook overdag ‘zinderen, borrelen en bruisen’

Theater aan de Parade heeft begroting nog niet rond

De opening van het nieuwe Theater aan de Parade in Den Bosch door koning Willem-Alexander op vrijdag 1 maart zal feestelijk zijn, en sprekers van de gemeenten zullen gloedvol spreken over de waarde van cultuur voor de stad. Maar tegelijkertijd heeft het theater nu al flinke financiële zorgen. Zo groot, dat het van meet af aan onder verscherpt toezicht komt van diezelfde gemeente.

Uit de meerjarenbegroting van het theater (de inschatting van kosten en opbrengsten van de exploitatie) blijkt dat er de eerste jaren tekorten zullen zijn, die in het gunstigste scenario pas in 2027 zijn opgelost. Dat zal ten koste gaan van de programmering, blijkt uit de analyse van deze exploitatiecijfers door adviesbureau Berenschot, uitgevoerd in 2023. De belangrijkste oorzaak voor het begrotingsgat (het theater had over 2016-2019 wel een positief resultaat) is de stijging van de huisvestingslasten. De kale huur stijgt van 733.000 naar 1,3 miljoen. In totaal stijgen de huisvestingslasten inclusief huur en energie met 1,1 miljoen euro, terwijl de geïndexeerde subsidie maar 0,7 miljoen euro hoger ligt dan vóór de nieuwbouw.

Den Bosch is hiermee het meest recente voorbeeld van een probleem in veel gemeenten. Een schouwburg, pop- of concertzaal die aan vervanging of renovatie toe is, wordt beladen met torenhoge ambities, met als gedachte: als we toch aan het (ver)bouwen zijn, moet er iets groters/beters voor in de plaats komen, dat een economische en culturele ‘trekpleister’ voor de gemeente wordt. Ook als de kosten voor de nieuw/verbouw binnen de perken blijven, moeten de huurders (schouwburgen, orkesten, andere zaalexploitanten) daarna hogere huren en beheerskosten gaan betalen. Maar omdat meestal de cultuursubsidie niet (evenveel) meestijgt, gaat een veel groter deel of zelfs alle cultuursubsidie naar huisvesting en organisatie en blijft er geen of nauwelijks geld over voor de programmering. In het geval van het Theater aan de Parade gaat van de jaarlijkse 3,7 miljoen euro subsidie nu ruim 3,6 op naar aan huur, personeel en onderhoud – 98 procent van de subsidie.

Dat ziet Bastiaan Vinkenburg van adviesbureau Berenschot overal in Nederland gebeuren. „De discussies in de gemeenten bij de bouw van dergelijke theaters gaan altijd over cultuur en maatschappelijke verbinding, maar het geld gaat uiteindelijk allemaal in de stenen zitten.” Het risico daarvan is dat theaters uit geldnood vooral commerciële voorstellingen programmeren (volle zalen), en te weinig ‘parels’; vernieuwende of artistiek hoogstaande producties, of stukken van jonge makers (niet gegarandeerd volle zalen). Ook komt de meestal beoogde maatschappelijke participatie – ruimte bieden aan lokale amateurgezelschappen of culturele projecten – in het gedrang. „Zo’n theater moet dan veel bijverdienen met horeca en zaalverhuur en wordt dan een veredeld zalencentrum, en er is onvoldoende reden om daar veel publiek geld in te steken.”

Volgens hem wordt bij theaters met een gezonde bedrijfsvoering tussen 80 en 90 procent van de gemeentelijke subsidie besteed aan de kosten van de voorziening. „Dan komt 10 tot 20 procent van de subsidie ten goede aan de culturele en maatschappelijke doelstelling van deze publiek gefinancierde stadstheaters.”

Een ander voorbeeld van kostbare nieuwbouw en onvoldoende subsidie voor programmering is het Haagse cultuurgebouw Amare. Eenmaal opgeleverd bleek er te weinig geld voor programmering passend bij de gecreëerde voorzieningen van ‘wereldklasse’. Dat was voorzienbaar, was een van de harde conclusies van de raadsenquête over de bouw. Tijdens planning en ontwerp wilde niemand in de gemeente de olifant in de kamer bespreken: „dat met een dergelijk gebouw een substantieel groter budget samenhangt om het te kunnen gebruiken waarvoor het is ontworpen”, concludeert het enquêterapport. De subsidie voor de instellingen (het Koninklijk Conservatorium, het Residentie Orkest en het Nederlands Dans Theater) moet volgens de raadsenquêtecommissie omhoog met ten minste 1 miljoen euro per jaar, tot 4,8 miljoen per jaar voor een meer ambitieuze variant.

Bij Theater aan de Parade moeten de kosten van de hele programmering (jaarlijks 724.000 euro) worden betaald uit de opbrengst van de programmering, 474.000 euro per jaar, en uit geld van fondsen en ‘vrienden’. Ter vergelijking: voor jaarlijks onderhoud aan het binnenwerk, die het theater moet betalen, is 330.000 begroot. Aan de plannen van het theater zal het niet liggen. Dat wil het aantal voorstellingen in de basisprogrammering verhogen van 229 naar 260 per jaar, en het aantal andere projecten, zoals bijvoorbeeld festivals, van 73 naar 203. Het aantal bezoekers zou daarmee van 154.000 naar ruim 200.000 moeten stijgen. En de fondsenwerving loopt aardig, schrijft ook Berenschot: „Het is zeer hoopgevend dat er inmiddels al TP-Partners zijn geworven die substantieel bijdragen.”

Lees verder…….