Goudleermaker Bastiaan van Soest: ‘Het gaat om de geschiedenis, het oude verhaal’


Foto Frank Ruiter

Interview

Wat maakt het leven de moeite waard? Goudleermaker Bastiaan van Soest (45) combineert het maken van bijzonder luxe producten met lesgeven op een praktijkschool.

Vanaf de aankoop in 1686 door stadhouder Willem III was Paleis Het Loo een koninklijke zomerresidentie, de laatste bewoners waren (tot 1975) prinses Margriet en haar echtgenoot Pieter van Vollenhoven. Na hun vertrek is het paleis gerestaureerd, zowel de tuinen als het interieur werden zoveel mogelijk teruggebracht in hun oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse staat.

Ergens in die jaren, waarschijnlijk in 1983, hij moet een jaar of zes, zeven zijn geweest, holde Sebastiaan van Soest door de lege gangen van Paleis Het Loo. Zijn vader, Henk van Soest, was intussen in een van de kamers bezig met het herstellen van het goudleren behang. Want dat was zijn vak: restaurateur van goudleer, leer waarop een dun laagje bladzilver wordt geplakt, waarna er twee lagen gele vernis overheen komen die het leer zijn zachte, gouden glans geven.

Bijna tien jaar later, in 1992, waren Sebastiaan van Soest, zijn vader, moeder en zusje in Nagasaki (Japan). Daar werd toen gebouwd aan themapark Nagasaki Holland Village, een soort namaakstadje inclusief een replica op ware grootte van Paleis Huis ten Bosch. Voor het eerst mocht hij zijn vader helpen met het goudleer, waarmee in het paleis een hele kamer werd behangen. Nou ja, meehelpen, een beetje: hij mocht oefenen op de vellen die zijn vader had afgekeurd. Die vellen schilderde hij in: de overgebleven ruimtes rond het goudkleurige reliëf maakte hij donkerblauw. Dat had hij eerder ook al eens mogen doen in de werkplaats van zijn vader, De Maatschap aan de Kazernestraat in Den Haag.

Sebastiaan van Soest (45) heeft de afgekeurde vellen aan elkaar gestikt, ze hangen tegenwoordig in zijn eigen atelier: zijn eerste werk. Ook in dat atelier: de mallen die zijn vader gebruikte voor dat goudleren behang, met hun klassieke patroon van vijf putti’s die de zintuigen verbeelden. „Mijn vader had die mallen laten maken naar een patroon dat hij had geleend, en nadat hij ze had gebruikt, heeft hij ze teruggegeven. Na mijn vaders overlijden heb ik de man van die mallen weten op te sporen – en heb ik ze van hem gekocht.”

Er zijn niet veel goudleerrestaurateurs meer. En goudleermakers zijn er nog minder. „Goudleeratelier Van Soest is de enige goudleermaker in Nederland”, staat op de site van het bedrijf dat Sebastiaan van Soest begon in 2013, vier jaar na het overlijden van zijn vader. „Eigenaar van het atelier Sebastiaan van Soest is de tweede generatie die het oude ambacht van goudleer maken in leven houdt.” Behang van goudleer was in de zeventiende en achttiende eeuw wandbekleding in paleizen, kastelen, patriciërshuizen en overheidsgebouwen, ook werd het goudleer gebruikt voor stoelen en tassen. Vaak was dat wat verheven goudleer werd genoemd, leer met een sterk reliëf van bloemen, bladeren en sierbogen, soms ook kleine dieren of zwevende putti’s. Een mal met zulke patronen werd met een slagpers diep in het met zilver en vernis bewerkte leer gedrukt.

Je werkt met chocola of marsepein. Je werkt niet met plastic, plastic hoort niet op een taart

Dat atelier is niet meer de oorspronkelijke werkplaats, die had zijn vader eerder al gesloten. Sebastiaan van Soest werkt aan huis, in een klein vertrek meteen rechts van de voordeur. Wat niet wegneemt dat ook híj intussen paleizen en kastelen bezoekt. Zoals Kasteel Drakensteyn, het woonhuis van prinses Beatrix sinds ze in 2014 vertrok uit Huis ten Bosch. „Daar heb ik stoelen gerestaureerd voor een kamer waar traditioneel de gasten wachten, die mogen daar op goudleer gaan zitten. Elk museum zou zeggen: niet op die stoelen zitten, maar zij gebruikt ze nog gewoon.”

Je bent je vader niet meteen opgevolgd.

Foto Frank Ruiter

„Ik wilde banketbakker worden. Vanaf mijn twaalfde werkte ik in een bakkerij aan de overkant van ons huis, waar ik de mooie dingen deed, bruidstaarten en zo. Dus die opleiding ben ik toen gaan volgen. Ik was ook best goed, ik deed als hoogst geslaagde een paar keer mee aan vakwedstrijden. Maar op een gegeven moment werd het minder leuk, je moest steeds meer productie draaien, stampen, stampen, stampen. En vierkante taarten maken die je moest airbrushen en waar dan plastic spullen op kwamen. Dat ging me tegenstaan: je werkt met chocola of marsepein, daar maak je iets moois van. Je werkt niet met plastic, plastic hoort niet op een taart. En toen ik een keer als invaller les gaf in chocola merkte ik: lesgeven vind ik ook leuk. Dus toen ben ik de lerarenopleiding gaan doen en lesgeven, eerst op een banketbakkersschool en daarna op een praktijkschool. Dat is een school voor jongens en meisjes die andere kwaliteiten hebben dan leren uit boeken.”

En toen overleed je vader.

„En ging het kriebelen. Niet meteen, het kostte tijd om zijn overlijden te verwerken. En ik had het naar mijn zin in het onderwijs, ik vind dat echt heel mooi werk. Maar na een tijdje dacht ik: ik wil niet dat het ambacht verloren gaat. Mijn vader was een pionier met goudleer, hij had onderzocht hoe het destijds werd gemaakt, dat had hij zichzelf aangeleerd. En goudleer was altijd blijven trekken. De geur van plantaardig, niet met chemicaliën gelooid kalfsleer is als thuiskomen voor mij.”

We zitten in de woonkamer van zijn huis. Hij heeft drie zoons, van achttien, vijftien en twaalf, aan de muren zie je ze op verschillende vakantiefoto’s opgroeien. Op een wandmeubel staat een foto van zijn vader. Aan een andere muur een foto van het huis waar hij is opgegroeid, zijn moeder woont er nog altijd. Anders dan je zou verwachten zie je nauwelijks sporen van goudleer. Een door hem gemaakte goudleren tas in een vitrinekast, een omgedraaid kamerscherm („Deze kant is rustiger, de kant met het goudleer is heel druk, en zo kan er tenminste niemand tegenaan stoten”), in een hoek naast de deur een paar goudleren schoenen. „Die tas neemt ik mee als ik ga restaureren, daarom staat die onder handbereik. En die schoenen trek ik aan als ik naar een beurs ga, zien ze meteen wie ik ben.”

Les op de praktijkschool geeft hij nog steeds, zij het geen kookles meer maar ict en techniek. Het restaureren en maken van goudleer – waar hij schoenen, tassen en tasjes, kamerschermen en portemonnees van maakt, maar vooral werkt hij in opdracht – doet hij ’s avonds, in het weekend en in de schoolvakanties.

Mijn klanten in het goudleer en mijn leerlingen op school: het zijn verschillende werelden

Waarom werk je niet alleen als goudleermaker?

„Als je de wereld van mijn leerlingen zet naast die van mijn klanten in het goudleer, dan zijn die totaal verschillend, bijna tegenovergesteld. Voor de jongens en meisjes aan wie ik lesgeef wordt het een uitdaging om zich te redden in de maatschappij. Ik denk dat ik met beide voeten op de grond blijf doordat ik die werelden nu allebei ken. En ik vind het ook gewoon fijn om les te geven. Maar goudleer is mijn passie.”

Er zijn ook overeenkomsten tussen zijn twee soorten werk. Je moet voor beide veel geduld hebben, bijvoorbeeld. „Ja, goudleer maken gaat heel langzaam, een vel goudleer is een week fulltime werk. Leer opspannen, bladzilver verlijmen, vernislagen aanbrengen, reliëf erin persen: je moet steeds wachten tot elke laag droog is. En daarna komt nog het inschilderen, dat is eigenlijk het meeste werk. Het is een traag proces.”

En er is de concentratie. Je mag geen fouten maken.

„Jawel hoor, dat mag wel. Dan haal je de verf weg. Of als het niet storend is, laat je het zitten. Dan mist er net iets in het reliëf, een takje of een blaadje waar je per ongeluk overheen hebt geschilderd. Maar dat is niet erg, zo ging het vroeger ook. Dan zie je soms bij een restauratie: hé, daar is de kwast een beetje uitgeschoten. Het is handwerk.”

Maar er is altijd de spanning met perfectionisme, toch?

„Je wilt natuurlijk het mooiste, daar doe je je uiterste best voor. Maar ik heb daar geen stress van: omdat ik ook lesgeef, en met mensen bezig ben, kan ik de dingen loslaten.”

Doordat hij meer uren maakt in het onderwijs dan dat hij doorbrengt in zijn atelier, is hij naar eigen zeggen niet rijk geworden van het goudleer. Maar het imago is er natuurlijk wel naar, twee keer al werd hij gevraagd om deel te nemen aan reality-programma Steenrijk, Straatarm, waarin twee gezinnen met een tegengesteld welstandsniveau een week wisselen van huis, inkomen en dagelijks leven. „Ik zei: voor wie van de twee wil je me dan hebben? Ik ben niet arm, maar mensen denken vaak dat ik net zo rijk ben als mijn klanten.” Hij deed niet mee.

Een andere keer stond boven een interview met hem de kop ‘De enige echte patser van Nederland’. „Vreselijk. Maar het klopte wel, goudleermakers hadden vroeger patser als bijnaam. Dat komt: als je zilver tot bladzilver klopt, geeft dat een patsend geluid.” En hij snapt het ook wel: „Goudleer is van oudsher een product voor rijke mensen. Wie een beetje geld had, liet zich een goudleerkamer aanmeten.”

Fouten maken is niet erg, zo ging het vroeger ook. Het is handwerk

Is het niet raar dat het woord goudleer goud suggereert, maar wordt gemaakt van zilver?

„Je kan het ook van goud maken, ik heb voor een opdracht een keer de binnenkant van een kistje met goudleer van goud bekleed. Voor de prijs maakt het niet eens veel uit, want je gebruikt maar een heel dun laagje bladgoud. En eigenlijk is zilver moeilijker om mee te werken: anders dan goud kan het oxideren als je bijvoorbeeld de verkeerde verlijming doet. Maar goed, vroeger was het wel belangrijk dat je zilver gebruikte, want toen bepaalde de grondstof wat iets kostte. Tegenwoordig is dat toch vooral het uurloon. En goudleer klinkt beter dan zilverleer. Het heeft natuurlijk ook echt een gouden glans.”

Wat voor soort opdrachten doe je voor particulieren?

Foto Frank Ruiter

„Ik maak bijvoorbeeld goudleren vellen met een familiewapen erin. Een schrijfmap met eigen logo. Of een speciale tas.”

Superluxe producten.

„Mijn kopers zijn vooral mensen die het ambacht waarderen, die het verhaal erachter kennen en dat mooi vinden. Goudleer is een product met een geschiedenis, geen blingbling van een of ander modemerk.”

Zoals Versace?

„Daar hoort geen oude techniek bij, geen bijzondere geschiedenis die eeuwen teruggaat. Maar natuurlijk is goudleer op een bepaalde manier ook blingbling, zoals sommige schoenen die ik maak. Die daar in de hoek zijn de rustigste, ik heb er ook die meer glimmen. Voor mijzelf vind ik die te opzichtig, maar een van mijn zoons en een vriend van hem lopen er wel op: die vinden dat juist mooi. Ja, mijn zoon loopt op dure schoenen. Nou ja, voor hem niet.”

Maar toch, je klanten willen iets dat glimt.

„Ze willen in de eerste plaats iets unieks. Je kan een hele dure tas kopen, maar die wordt toch in massaproductie gemaakt. Ik maak één, hooguit twee dezelfde.”

Wat is het mooiste dat je ooit gemaakt hebt?

„De kamerschermen. Ik heb er één gemaakt met de mallen van mijn vader die ik toen had opgespoord. Bij zo’n groot scherm kun je de patronen laten doorlopen, die zie je verschijnen als je de panelen aan elkaar vastzet: putti’s in de lucht, helemaal beneden de zee, een hagedisje, een eekhoorn, een vlinder – dat is gewoon magisch. Er is een grens aan waar je patronen voor kunt gebruiken, bij een heel klein tasje zie je eigenlijk geen patroon meer.”

De dingen die je maakt kunnen honderden jaren intact blijven. Is dat wat het de moeite waard maakt om dit werk te doen?

„Ik maak me er wel eens druk over dat er veel onderzoek wordt gedaan naar de beste manier van restaureren, maar dat er weinig wordt geïnvesteerd in het documenteren van wat er is: mallen repliceren, kleurcodes vastleggen. Goudleer is een natuurproduct dat uiteindelijk vergaat, ook al kan het vierhonderd of vijfhonderd jaar oud worden. En als het vergaat, moet je weten hoe je het kunt namaken, aanvullen of wat dan ook.

„Maar wat ik echt wil nalaten is toch iets anders: ik hoop dat mijn kinderen en mijn leerlingen later een goede herinnering aan mij zullen hebben. Aan het goudleren kamerscherm dat ik op mijn slaapkamer heb staan, ben ik gehecht omdat mijn vader het heeft gemaakt – daarom is het waardevol voor mij. Iets wat je een persoon meegeeft, hoe al die kinderen terechtkomen: dát is waardevol. Als iemand ooit de kamerschermen die ik heb gemaakt in stukken wil snijden, dan zou dat heel jammer zijn. Maar so be it. Het gaat niet om de materie, het gaat om de mensen.”

Lees verder…….