Gastvrijheid

Marcel van Roosmalen

Het turnen ging niet door, de gymles ook niet. De sporthal in Wormer, een prachtig monument uit de jaren zeventig, was gevorderd om er tijdelijk 150 vluchtelingen uit Oekraïne in op te vangen. In het Noordhollands Dagblad stond een overzichtsfoto. Stretchers in keurige rijen. Aan ieder voeteneind een douchepakket. De krant hechtte er schijnbaar aan om de reportage af te koppen met een citaat van een ambtenaar van de gemeente Wormerland die benadrukte dat het maar voor vijf dagen is.

Als het geruststellend bedoeld was, dan was het overbodig: de bevolking in Wormer reageert tot dusver buitengewoon gastvrij. Hartelijk zelfs, ze kunnen bijna niet wachten.

Op weg naar school passeerden we de sporthal.

„Ik kan helaas niet meer naar turnen”, zei Lucie van Roosmalen (6), die ik altijd als een onwillige koe naar turnles moest drijven.

„Helemaal niet erg”, vulde Leah van Roosmalen (4) aan. „Wij helpen liever andere mensen.”

De oorlog in Oekraïne was besproken op school, het idee dat groepen mensen elkaar expres pijn kunnen doen had diepe indruk op de kleuters gemaakt.

Op het schoolplein stond een in allerijl in elkaar getimmerde kubus, waarin de scholieren met plechtige gezichten van huis meegenomen plastic flessen doneerden. De opbrengst ging naar de ellende. Een hulpmoeder had het vierkant met blauw-gele linten versierd.

Op de weg terug naar huis stopte ik bij de sporthal. Er werden blauwe schermen geplaatst, uit een vrachtwagen van groothandel Sligro kwamen pallets met grootverpakkingen toiletartikelen en voedingsmiddelen. Een bewaker met een rode puntvormige baard deed zijn best om buurtbewoners op afstand te houden. Hij stond er alleen voor en functioneerde ongewild als vraagbaak.

Een vrouw met een hond wilde weten of er voor de vluchtelingen binnen of buiten gekookt ging worden.

„Ik wil helpen, iets doen, ik kan best in zo’n grote pan roeren. Of opscheppen.”

Een ander wilde weten wanneer de touringcars met vluchtelingen dan eindelijk zouden arriveren.

„Ik kijk de hele dag uit het raam, maar ik zie niets.”

De bewaker had geen idee.

„Dat moment ligt vooralsnog in de toekomst.”

Hij liep klapwiekend met zijn armen op ons af, hij wilde de straat „voor de zekerheid schoonvegen”.

„Zodra ik akkoord krijg, ga ik een rood-wit lint spannen”, zei hij. „Het liefst zou ik de hele straat afzetten.”

Daarna, met een zucht: „Maar ja, ik heb nog geen mandaat.”

We dropen af, maar ze waren nog lang niet van onze gastvrijheid af.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.

Lees verder…….