Frans Hals tot leven gewekt met schaarse feiten

Recensie


Beeldende kunst

Biografie Wie was Frans Hals? De Amerikaanse filosoof Steven Nadler schetst een scherp beeld van de politiek woelige eerste helft van de zeventiende eeuw en de positie van de beroemde portretschilder daarin.

Kopie door een onbekende kunstenaar van een verloren gegaan zelfportret van Frans Hals, circa 1650
Kopie door een onbekende kunstenaar van een verloren gegaan zelfportret van Frans Hals, circa 1650

Collectie Metropolitan Museum, New York

De Tachtigjarige Oorlog, diverse pestepidemieën, godsdiensttwisten, eeuwige geldzorgen, ze kregen Frans Hals niet klein. Pas dik in de tachtig overleed hij, halverwege de zeventiende eeuw, een meer dan respectabele leeftijd.

Hoewel hij bij leven al faam genoot als een van de belangrijkste portretschilders van de Republiek zijn biografische feiten over Hals schaars. Hij trouwde twee keer en was vader van zeker vijftien kinderen (waarvan hij er vijf overleefde). Maar zijn geboortedatum, zijn geloof, wie zijn leerlingen waren, wat voor echtgenoot en vader hij was, de omvang van zijn oeuvre, er kan slechts naar worden gegist. Brieven of dagboeken zijn niet bewaard gebleven, alleen tientallen archiefstukken waaruit blijkt dat hij zijn leven lang achterna gezeten werd door schuldeisers, van de huisbaas en de bakker tot zijn schildersgilde.

Een onmogelijk onderwerp voor een stevig levensverhaal, lijkt het. Zeker voor een biograaf die besluit zich niet te wagen aan stilistische analyses van de overgeleverde schilderijen, aan verhandelingen over Hals’ materiaalgebruik of door hem gebruikte iconografie en symbolen.

Zigeunermeisje, circa 1626.
Collectie Louvre, Parijs

De Amerikaanse filosoof en hoogleraar kunstgeschiedenis Steven Nadler (1958), auteur van een reeks boeken over onder meer Spinoza en Descartes, overwon de handicaps glansrijk. In The Portraitist. Frans Hals and his World sluit hij zijn onderwerp als het ware in. Door de artistieke, sociale, politieke en religieuze milieus te schetsen en de elite die bij Hals aanklopte voor portretten en schuttersstukken, schetst Nadler een scherp beeld van de politiek woelige eerste helft van de zeventiende eeuw en Hals’ positie daarin. Dat resulteert in een quasi-biografie die Hals op geraffineerde wijze tot leven wekt. Welbeschouwd een levensverhaal verwant aan de portretten zoals Hals ze veel schilderde. Van dichtbij een onscherpe mengelmoes van vlekken, lijnen, stippen en kleurvlakken, waarin weinig details te onderscheiden zijn. Maar van een afstandje pakt de verbluffend losse penseelvoering geraffineerd uit en openbaart zich een levensechte persoon, vaak met een glimlach op de lippen, gevangen halverwege een vluchtig gebaar, bijvoorbeeld een glas dat geheven wordt – snapshots avant la lettre.

Droogscheerder

Frans Hals kwam in 1582 of 1583 in Antwerpen ter wereld als zoon van droogscheerder (lakenbereider) Franchois Fransz. Hals. Als peuter kwam hij naar Haarlem. Zoals veel Zuid-Nederlanders destijds, verhuisde het katholieke gezin Hals rond 1586 naar Haarlem, vermoedelijk vanwege de politieke en economische spanningen.

De lachende cavalier, 1624.
Wallace Collection, Londen

Haarlem profiteerde in velerlei opzicht van de migrantenstroom uit het zuiden. Niet alleen de textielbranche maar ook het kunstklimaat in de stad bloeide er door op. Volgens diverse bronnen ging Hals in Haarlem in de leer bij de eveneens uit Vlaanderen gevluchte schilder en schrijver Karel van Mander, die samen met Hen-drick Goltzius en Cornelis van Haarlem een studieclub opzette.

Haarlem telde begin zeventiende eeuw vele kunstschilders. Tussen 1600 en 1640 zijn in de stad naar schatting 200.000 schilderijen gemaakt. Hals specialiseerde zich in de portretkunst, een genre dat in minder hoog aanzien stond dan bijvoorbeeld bijbelvoorstellingen. Hij vestigde zijn naam in 1616 met zijn eerste schuttersstuk, De officieren van de Sint-Jorisschutterij aan hun afscheidsmaaltijd, een voor die tijd ongebruikelijk levendig groepsportret. Later zou hij nog vijf van zulke grote schuttersstukken maken.

Direct na de voltooiing reisde Hals, inmiddels een dertiger, naar Antwerpen, een studiereis van drie maanden die grote invloed zou hebben op zijn schilderscarrière. Hij bezocht de studio van Peter Paul Rubens, op dat moment de succesvolste Europese schilder, en maakte kennis met het werk van jongere collega’s als Anthony van Dyck en Jacob Jordaens, allen schilders met snelle, vloeiende penseelstreken waarin je de beweging van de kwast nog kunt zien.

Feestvierders

Terug in Haarlem gebruikte Hals de vlotte penseelvoering in eerste instantie voor genrestukken. Bijvoorbeeld van feestvierders in een café en voor een portret van een door kinderen omringde rommelpotspeler (een oud volksmuziekinstrument), vrolijke schilderijen die in de calvinistische Republiek gewild waren op de vrije markt.

Malle Babbe, 1633-1635.
Collectie Gemäldegalerie Berlijn

Al snel ging Hals de vlotte penseelvoering ook gebruiken voor zijn portretten-in-opdracht. Terwijl de meeste andere portrettisten fijnschilderden koos Hals er dus voor met een zekere ruwheid het leven in zijn portretten te houden.

Tijdgenoten vielen voor die kwaliteit. Maar na zijn dood vervloog de waardering voor Hals: zijn stijl was te onaf in de ogen van velen, of hij werd afgerekend op zijn (vermeende) losbandige levensstijl. Pas halverwege de negentiende eeuw kwam de herwaardering voor zijn portretkunst op gang. Dat bleek uit spectaculaire veilingresultaten en uit de lof van schilders als Courbet, Manet en Van Gogh, die in Hals een geestverwant herkenden.

Voor Steven Nadler reden om Hals „de moderne schilder bij uitstek” te noemen. Volgens de biograaf heeft hij met zijn portretten van glimlachende kooplieden, lachende kinderen en vrolijke drinkers net zoveel bijgedragen aan ons beeld van de Nederlandse ‘Gouden Eeuw’ als de twintig jaar jongere en veel beroemdere Rembrandt.


Lees ook deze recensies: Nieuwe oogst kunstboeken: Van Gogh, Mondriaan en cactussen

Lees verder…….