Er is een ‘stille pandemie’ gaande in Nederland: het gebrek aan beweging. Het aantal slachtoffers? 5.800 mensen

Een land waar elke drie minuten een kind op de spoedeisende hulp komt met een gebroken bot, vaak omdat het zichzelf niet goed opvangt. Waar een half miljoen kinderen overgewicht heeft, sommigen al ouderdomssuiker hebben of een maagbandje krijgen. Waar één op de zes kinderen nooit buiten speelt, ook al willen ze dat vaak wel.

Een land waar de helft van de bevolking vrijwel nooit beweegt of sport. En er om die reden alleen 5.800 mensen doodgaan, elk jaar weer. Hun harten kapot. Vaatstelsels verstopt. Hersenen slecht doorbloed. De binnenkant van bloedvaten beschadigd – virussen die vrij baan hebben naar longen, darmen, hersenen. Ze krijgen kanker. Dementie. Verstopte vaten. Hartaanvallen.

Een land waar de overheid het volk gezonder zegt te willen maken door mensen meer te laten bewegen. Duizenden sportcoaches de wijken in stuurt. Maar waar het landsbestuur waarschuwingen van de eigen ambtenaren negeert en de persoonlijke ideologie van een minister steeds weer belangrijker is dan de vraag of beleid mensen echt helpt.

Dat land is Nederland. En dit is hoe het komt.

Een stille ramp

Kanjers! Met dat woord onthaalde Erica Terpstra, van 1994 tot 1998 staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, steevast sporters die voor Nederland waren uitgekomen op grote toernooien. De voormalig olympisch zwemster is er bekend mee geworden. Veel minder bekend is dat Erica Terpstra een einde maakte aan decennia waarin de overheid zich nauwelijks bemoeide met bewegen en sporten. In de jaren zestig reden nog auto’s door de straten met luidsprekers die mensen opriepen om te gaan hardlopen, als medicijn tegen te veel zitten – in de ‘automobiel’ (vaak rokend), op het werk, achter de televisie. Daarna bleef de overheid lange tijd sport als een hobby beschouwen – mensen moeten zelf maar uitzoeken hoe ze die uitoefenen.

Tot het aantreden van Erica Terpstra. Oud-ambtenaar Loek Jorritsma, die van 1979 tot 2006 op de directie sport van het ministerie werkte, herinnert zich hoe onder haar bewind beweging ineens weer belangrijk werd. Zij was, vertelt Jorritsma aan zijn eettafel in Hoorn, een van de zeldzame politici voor wie het een essentieel onderdeel was van een functionerende samenleving. De naam van het ministerie werd – ondanks de weerzin van premier Kok („Moet dat echt?”) – Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De overheid bleef sport lange tijd als een hobby beschouwen, mensen moeten zelf maar uitzoeken hoe ze die uitoefenen

Terpstra ziet dat sporten de samenleving meer kan bieden dan een aardige vrijetijdsbesteding. Sinds haar nota ‘Wat Sport Beweegt’ voelt de Rijksoverheid zich er verantwoordelijk voor dat mensen meer bewegen en daardoor gezonder worden. Haar opvolger Margo Vliegenthart (PvdA-staatssecretaris van VWS, 1998-2002) geeft ambtenaar Mariëtte van der Voet daarna de opdracht er een nieuwe nota over te schrijven. Die laat aan duidelijkheid niet te wensen over: te weinig bewegen blijkt zéér ingrijpende gevolgen te hebben. Het stuk wordt in 2001 naar de Kamer gestuurd.

„Een tekort aan lichamelijke activiteit is een onafhankelijke risicofactor voor een groot aantal chronische ziekten”, staat er, „waarbij moet worden bedacht dat de meeste van deze ouderdoms- en welvaartsziekten in de toekomst alleen maar zullen toenemen.” Van der Voet beschrijft dat lichamelijke inactiviteit jaarlijks zorgt voor duizenden doden. Doel van het beleid zou moeten zijn dat veel meer Nederlanders voldoende gaan bewegen. Dat is volgens de normen die dan gelden grofweg 2,5 uur per week matig-intensieve beweging, zoals wandelen, fietsen of zwemmen.

In twintig jaar zouden bij geslaagd beleid bijna 50.000 doden voorkomen kunnen worden, rekent het RIVM later voor. Het zou 30.000 hartinfarcten schelen, 28.000 beroertes, 27.000 gevallen van diabetes type 2 en 4.000 gevallen van dikkedarmkanker.

Terpstra, Vliegenthart en Van der Voet hebben het goed gezien. In 2012, tien jaar na hun nota, roepen wetenschappers in het gerenommeerde tijdschrift The Lancet de „pandemie van beweegarmoede” uit. Ook wereldgezondheidsorganisatie WHO beschouwt fysieke inactiviteit sindsdien als een van de grootste gezondheidsproblemen ter wereld.

In 2006 werden de voordelen van sporten in de schijnwerpers gezet tijdens de Nationale Sportweek.
Foto Rein van Zanen/WFA

Op dat moment gaan wereldwijd jaarlijks 5,3 miljoen mensen dood door te weinig beweging. Meer dan aan de gevolgen van roken (5,1 miljoen). Mensen die te weinig bewegen hebben twintig tot dertig procent meer kans om kanker te krijgen, een hartaanval, beroerte of suikerziekte.

Het RIVM beschrijft in de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (de laatste reguliere versie is uit 2018) dat de 5.800 mensen die jaarlijks sterven ten gevolge van te weinig beweging van de samenleving jaarlijks 2,7 miljard euro aan behandelkosten vergen – méér dan ziekten die veroorzaakt worden door roken.

„Een stille ramp”, zegt hoogleraar neuropsychologie Erik Scherder van de Vrije Universiteit Amsterdam, die zich al lang verdiept in het onderwerp. En toch, zegt Scherder is er nauwelijks maatschappelijk debat over.

De Nederlandse overheid heeft die ramp dus wél zien aankomen, ver voor het alarmerende onderzoek in The Lancet van 2012. „We hoopten dat die kennis alles zou veranderen”, zegt ambtenaar Mariëtte van der Voet nu.

Een vergeten memo

Lastig is het wel. Bij roken kun je als overheid accijnzen verhogen (en dat werkt in de praktijk), gezond eten is goedkoper te maken (daar komt nog weinig van terecht). Maar hoe laat je mensen meer bewegen?

Na de nota van Van der Voet wordt een grote beweegcampagne opgezet door het ministerie van VWS: FLASH! (Fietsen, Lopen, Actiemomenten, Sporten en Huishoudelijke klussen). Postbus 51-spotjes worden uitgezonden. Er komen FLASH!-scorekaarten voor beweegactiviteiten, stickers, T-shirts, 2D-beweegwijzers, een Sinterklaasbeweegsoap op tv, een placemat met beweegideeën.

Voor de campagne worden nota bene Coca-Cola en McDonalds gestrikt als sponsoren, staat in een evaluatie. Er komen ‘beweegshows’ op 26 scholen, die worden geleid door Ronald McDonald, de clownsmascotte van de fastfoodketen (die daar „geen reclame” maakt voor zijn hamburgers). Bedrijven gaan hun werknemers meer laten bewegen, en ouderen in verpleeghuizen gaan aan de slag. Zomaar een hobby is bewegen niet meer – de overheid wil iets dóén.

Veertien ministeries doen iets met bewegen

Ambtenaar Loek Jorritsma, naaste medewerker van de bewindspersonen, heeft vlak voor die campagne al wel een risico gesignaleerd. In een uitgebreid intern memo merkt hij op dat veertien verschillende ministeries op de één of andere manier iets met sporten en bewegen doen. Hij beschrijft wat ze allemaal doen, hoe ze beter zouden kunnen samenwerken, en hoe dat zou kunnen werken – inclusief juridische onderbouwing.

Er moet een Breed Interdepartementaal Sportberaad komen, waardoor ministeries elkaar niet meer in de weg zitten met beleid dat elkaar tegenwerkt, aldus het memo van Jorritsma. Hij ziet namelijk dat al die departementen op eigen houtje proberen om mensen in beweging te krijgen. En hij is bang dat ze allemaal zelfstandig potjes geld gaan verdelen en projecten zullen bedenken. Dan is er straks heel veel beleid, maar worden ziekte en dood niet voorkomen.

Alle departementen zijn het met Jorritsma eens. Hij krijgt in 2002 groen licht om de noodzakelijke veranderingen door te voeren en te komen tot één Rijksbeleid voor sport. Maar kort daarna komt er een nieuw kabinet, een nieuwe directeur Sport bij VWS en een nieuwe staatssecretaris. In stilte wordt het beraad tussen de ministeries over sport en bewegen opgeheven.

Het ministerie erkent nu dat het beraad destijds „mede door een kabinetswissel” niet is doorgezet. Volgens een woordvoerder wordt sinds kort weer „nadrukkelijker dan in het verleden” gekeken naar samenwerking met andere ministeries om „de inzet waar mogelijk te coördineren”.

En wat is er in de tussentijd met zijn memo gebeurd? Die is, zegt Jorritsma nu, „in een la terechtgekomen”. Niemand heeft er volgens hem ooit meer naar omgekeken. Er gebeurde precies waarvoor hij waarschuwde. „En de gevolgen voelen we nog steeds.”

Duizenden sportcoaches

Na de beweegcampagne FLASH! komt er vanaf 2008 een ‘nationaal actieplan sport en bewegen’ met opnieuw een grote publiekscampagne (30minutenbewegen) en allerlei beweegprojecten in wijken, op scholen, in de zorg, bij sportbonden. Peutergym in Heerenveen, boksen voor vrouwen in Maastricht, een wandelclub in Tiel, valtraining voor ouderen in Emmen, rolstoeltennis in Vlissingen, straatbasketbal in Rotterdam. Speeltuinen, ‘groene’ hardlooppaden en fietsroutes, beweegvriendelijke schoolpleinen.

Honderden coaches, trainers en ambtenaren houden zich ermee bezig, de overheid doet van alles tegelijk. Het geld komt van verschillende ministeries en van gemeenten. Volgens bewindspersonen, die de Tweede Kamer regelmatig informeren over de voortgang van alle projecten, wordt goed samengewerkt tussen de verschillende departementen. Ook worden „allianties” gesmeed met de meer dan 20.000 sportverenigingen in het land, sportbonden, Staatsbosbeheer, de ANWB, zorgverzekeraars en andere organisaties.

Met Rijks- en gemeentegeld worden sinds 2007 zo’n 6.000 buurtsportcoaches opgeleid die in het hele land de wijken in worden gestuurd. ‘Combinatiefunctionaris’ heten ze eerst, omdat ze werk op scholen combineren met sportlessen in de wijk of bij verenigingen. Het kabinet trekt er jaarlijks tientallen miljoenen voor uit, dit jaar bijna 90 miljoen euro, op een VWS-begroting van meer dan 100 miljard.

Langzaam komt Nederland in beweging

Na school en in de pauzes geven ze sportles aan kinderen. Ze staan op pleintjes met een krat ballen. Organiseren wedstrijden en toernooitjes. Helpen mensen die van de huisarts moeten sporten aan een lidmaatschap bij een vereniging. Soms brengen ze mensen persoonlijk naar een vereniging zodat ze zéker weten dat ze gaan trainen.

Langzaam lijkt Nederland in beweging te komen. Kabinet na kabinet deelt spectaculaire cijfers met de Tweede Kamer, op basis van data uit bevolkingsonderzoek die worden bijgehouden door onderzoeksinstituut TNO. Het beleid dat is ingezet door staatssecretaris Terpstra (Kok-I) en is voortgezet door haar opvolgers in Kok-II, Balkenende-I t/m IV, Rutte-I en II stuwt, zo lijkt het, het aantal mensen dat de beweegnormen haalt op.

In 2000 beweegt nog maar zo’n 44 procent van de bevolking voldoende (volgens de toenmalige Nederlandse Norm Gezond Bewegen). Een paar jaar later, in 2004, is dat al meer dan de helft. Clémence Ross-Van Dorp (CDA), staatssecretaris van Sport, schrijft dan in een persbericht dat „de acties om Nederland meer in beweging te krijgen kennelijk aanslaan”.

In 2009 houdt staatssecretaris Jet Bussemaker (PvdA) een feestelijke toespraak voor onder meer koningin Beatrix bij het tienjarig bestaan van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen. Ze presenteert er opnieuw sensationele cijfers: het aantal Nederlanders dat aan de beweegnorm voldoet, is volgens haar gestegen van 52 procent „naar maar liefst 68 procent”. Het bewegen, zegt ze, staat op de kaart – „een prestatie van formaat!”

De bewindspersonen weten dan nog niet dat die cijfers weinig met de werkelijkheid te maken hebben. En dat de mensen die hun beleid op straat moeten uitvoeren al zien dat het de verkeerde kant op gaat.

Ploeteren in Overvecht

Op een zonnige middag loopt Tom Schrurs (42) over de velden van voetbalvereniging SVO De Dreef in Utrecht. Hij werkt al vijftien jaar in de wijk Overvecht, eerst als welzijnswerker en ‘beweegmakelaar’, nu als manager van een team sport- en beweegcoaches. Overal om hem heen rennen kinderen. Ze doen mee aan een schooltoernooi dat de buurtsportcoaches hier elk jaar organiseren.

Schoolkinderen, ouderen, mensen die weinig geld hebben, mensen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, mensen met ernstig overgewicht – Schurs heeft voor allerlei groepen weleens een plan bedacht om meer te gaan bewegen. Alle potjes, subsidies, actieplannen en projecten komen in een wijk als Overvecht voorbij, vertelt hij in een gesprek tijdens het schooltoernooi, en later nog eens in een buurthuis, samen met zijn collega’s Viktor Peters (41) en Thirza Verkerk (23).

Met zijn hoge galerijflats, doorsneden door brede autowegen, met een groot winkelcentrum in het midden is Overvecht een typische na-oorloogse hoogbouwwijk. Veel mensen hier ploeteren om rond te komen. Geen wijk in Utrecht waar minder wordt bewogen, geen wijk waar mensen korter leven. Elke dag doen Schrurs en zijn collega’s hun best om dat te veranderen. Maar in al die jaren stuiten zij steeds op hetzelfde probleem: er is altijd maar éventjes geld. Dan is het potje leeg, en komt er weer een ánder potje. Alles is tijdelijk.

Nieuwe regering betekent nieuwe plannen

Een wet voor bewegen bestaat niet. Het is niet zoals met de bijstand of de werkloosheidswet; als een kabinet valt, moet de volgende coalitie die uitkeringen gewoon doorbetalen. Beweging is wetteloos, iedere nieuwe minister, iedere nieuwe wethouder begint weer helemaal opnieuw. Volgens het ministerie van VWS is een wet niet per se nodig om „consistent beleid” te voeren, zegt een woordvoerder. En soms wordt beleid van voorgangers door bewindspersonen inderdaad voortgezet: de buurtsportcoaches worden bijvoorbeeld al sinds 2008 door verschillende kabinetten ondersteund. Maar heel vaak lopen beweegprojecten – er waren er in de afgelopen twintig jaar tientallen – grofweg één regeerperiode. Dan: nieuwe mensen aan de macht, nieuwe plannen, nieuwe doelen.

Echt goed onderzoeken of sport- en beweegbeleid heeft gewerkt gebeurt niet altijd, hoewel voor sommige projecten een ‘interventiedatabase’ bestaat waarin de effectiviteit wordt gemeten. Ministers lijken desondanks volgens (ex-)ambtenaren en onderzoekers lang niet altijd geïnteresseerd in de werkelijke opbrengst van projecten, zeker niet als het om ideeën van voorgangers gaat.

In verschillende grote evaluaties merkt het Mulier instituut, dat sportbeleid onderzoekt, op dat veel onduidelijk blijft over de werking van het beleid. Het ministerie erkent in een reactie aan NRC: het is lastig hard te maken wat de invloed is van bepaalde maatregelen op het beweeggedrag van Nederlanders.

Schrurs, Peters en Verkerk zijn in Overvecht veel mensen „kwijtgeraakt” door al die losse projecten en acties, vertellen ze in het buurthuis. Dan hadden ze bijvoorbeeld een project voor meiden uit gezinnen met een zeer laag inkomen – zij bewegen minder dan gemiddeld. Geen makkelijke taak. Eerst uitzoeken om welke kinderen het gaat, dan samen bedenken wat ze leuk zouden vinden, trainers instrueren, misschien een sporthal regelen en beginnen.

Links: Leerlingen van basisschool de Bijenkorf in Gouda krijgen gymles (in 2010).
Rechts: In 2008 is er de landelijke actie ‘Heel Nederland beweegt’ waarbij mensen op allerlei plekken in het land tegelijk 30 minuten bewegen.

Foto’s: Phil Nijhuis/ANP, Cynthia Boll/ANP

Komen de meiden niet opdagen? Erachteraan bellen. Soms thuis langsgaan om te kijken waarom ze niet komen. Nog een keer bellen, appen, net zolang tot het lukt. Schrurs: „Het kan een paar jaar duren voordat een project bekendheid heeft en succesvol is. Als het weer stopt omdat de subsidie op is, dan verdwijnen die meiden letterlijk weer in hun flats en zien we ze nooit meer terug. En dan hebben we in Overvecht nog het geluk dat we toevallig wat structurelere subsidie krijgen uit een potje voor wijkverbetering.”

Als een overheid niet kiest voor een wet en beleid goeddeels afhankelijk is van de zittende bewindspersoon, speelt toeval een grote rol, zegt ambtenaar Mariëtte van der Voet, die ook secretaris-directeur is geweest van de Nederlandse Sportraad, een kabinetsadviseur. „Als één minister of wethouder vindt dat het anders moet of geld anders moet worden besteed, kan het hele beleid worden omgegooid”, zegt zij.

Toen de PVV in 2010 gedoogsteun ging verlenen aan het kabinet Rutte-I, was er een programma ‘meedoen allochtone jeugd’, later ‘meedoen alle jeugd’. De doelstelling was dat kinderen met een migratieachtergrond meer zouden bewegen.

Dit is een moeilijk bereikbare groep, vooral tienermeiden met een bi-culturele achtergrond sporten heel weinig. Juist deze groepen hebben (op latere leeftijd) ook de meeste gezondheidsproblemen. Het programma kostte 70,5 miljoen euro tussen 2006 en 2010. Er waren elf steden bij betrokken, negen sportbonden, 538 sportverenigingen – en het was een groot succes. Bijna 20.000 jongens (een toename van 27 procent op het totaal) en 8.000 meisjes (toename van bijna 40 procent) met een niet-westerse migratieachtergrond schreven zich dankzij het programma in bij een sportvereniging. De stijging was veel groter dan bij jongeren zonder migratieachtergrond in diezelfde periode.

In het regeerakkoord van Rutte-I stond wel dat kinderen en jongeren zich door sport „gezonder en socialer” ontwikkelen. Dat het een „belangrijke functie” heeft in de maatschappij. Maar de partij van Wilders wilde geen programma meer voor deze jongeren, vertellen verschillende betrokkenen. Dat paste niet in de ideologie van de PVV. Jarenlang werk bij de verenigingen, in opdracht van de vorige kabinetten, stond in één klap stil. En nog altijd is de sportdeelname van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond veel lager dan gemiddeld.

Geen extra gymleraren

Mensen zoals Tom Schrurs in Overvecht zeggen vaak dat het enorm zou helpen als scholen meer gymles gaven. Dan „geef je alle kinderen een goede start en haal je de beweegnormen veel makkelijker”. Veel experts zien dit als dé manier om de hele bevolking in één klap gezonder te maken.

Dat vindt de overheid ook. Door de jaren heen zijn er veel pogingen, door allerlei kabinetten, geweest om meer gymles op school mogelijk te maken. In het regeerakkoord van Rutte II (2012 – 2017) werd acht miljoen euro gereserveerd om op basisscholen ten minste drie uur gymles aan te bieden.

Het probleem: door ándere ingrepen van diezelfde overheid worden die pogingen vaak weer tenietgedaan. In 2013 moest volgens de PO-raad tachtig procent van de scholen bezuinigen. Dat deden ze vaak op gymlessen, signaleerde de beroepsvereniging van sportdocenten in dagblad Trouw. Er waren scholen waar de helft van het aantal gymdocenten werd ontslagen. Dus op hetzelfde moment dat Rutte II investeerde in extra gymlessen, schaften veel gemeenten de subsidie voor gymleraren juist af, omdat ze bezuinigingen opgelegd kregen door diezelfde regering.

Aan het einde van Rutte II constateerde het Mulier Instituut voor sportonderzoek dat er geen minuut meer gymles was gegeven, al had dat kabinet gemikt op úren meer.

In het volgende kabinet, Rutte III, gebeurde dit wéér, maar dan op een iets andere manier – nu werkten ministeries elkaar tegen. Invloedrijke adviesraden hadden gepleit voor meer beweging op school en extra gymles. Het ministerie van VWS was voor. Maar de minister van Onderwijs wees het af. Scholen moesten zelf bepalen hoe ze hun onderwijs inrichtten; de vrijheid van onderwijs zit diep verankerd in het maatschappijbeeld van vooral de christelijke politieke partijen. Dat was ook het argument van minister Arie Slob (ChristenUnie).

Uiteindelijk vonden VVD en SP buiten de coalitie om een meerderheid die twee uur gymles op basisscholen verplicht stelde. Die verplichting is dit jaar ingegaan, maar uit onderzoek bleek al dat één op de drie gemeenten niet genoeg gymlokalen heeft om het daadwerkelijk door te voeren.

In 2002 deelde de Nederlandse Hartstichting ‘Pauze Beweeg Paketten’ uit aan de leerlingen op basisscholen om ze te stimuleren te bewegen tijdens pauzes.
Foto Robin Utrecht/ANP

Loek Jorritsma, de ambtenaar die vlak na de eeuwwisseling al waarschuwde voor versnipperd beleid, heeft gedurende de jaren zijn gelijk bevestigd gezien. „Natuurlijk heeft ieder kabinet weer andere doelstellingen, dat hoort bij een democratie. Maar beweging stimuleren wil iederéén, omdat het zoveel zieken en doden voorkomt. En dan zie je: de overheid zit zichzelf in de weg. Dat zagen we al die tijd aankomen, maar de kans om het beter te doen is niet gegrepen.”

Ook andere ambtenaren vertellen dat ze van de structurele problemen – vooral de tijdelijke potjes geld – wisten, maar niet bij machte waren er iets aan te doen. „Projectendiarree” werd het genoemd door sommigen in de directie Sport van VWS, waarna er weer nieuwe projecten kwamen. Hoogleraar Scherder noemt het systeem „rot”.

Terwijl Tom Schrurs over het sportveld van SVO De Dreef loopt, vertelt hij over de mensen in zijn wijk. Hij ziet dat kinderen en jongeren dikker zijn geworden – ruim een derde van de tien- en elfjarigen in deze wijk is te zwaar. Ze zitten meer stil, bewegen niet vaker. En daar hebben ze nú misschien geen last van, maar Schrurs weet: dit zijn de zieken van de toekomst.

Ondanks de sombere cijfers, blijven coaches Schrurs, Peters en Verkerk het elke dag weer proberen. Want soms lukt het, en krijgen ze kinderen, jongeren of volwassenen wél structureel in beweging. Tegen de voldoening die dat geeft kan weinig op. Maar soms denkt Schrurs: „Heeft het allemaal wel zin gehad?”

Papieren werkelijkheid

Minister Edith Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport, VVD) stuurt in september 2015 een brief naar de Tweede Kamer waarin „mooie resultaten” worden gepresenteerd. Nederlanders zijn veel vaker gaan bewegen, schrijft ze. Vijftien jaar beweeggedrag is geanalyseerd door onderzoeksinstituut TNO. Driekwart van de volwassen bevolking voldoet aan de beweegnormen, staat in de brief.

Na Clémence Ross-Van Dorp en Jet Bussemaker is Schippers de derde bewindspersoon die de Tweede Kamer goed nieuws brengt: eerst bewoog minder dan de helft van de Nederlanders genoeg, daarna 68 procent en in 2015 is het 75 procent. „Een sterke groei”, schrijft Schippers.

Wie dat leest kan maar één conclusie trekken: het gaat uitstekend.

Maar de cijfers zijn opnieuw niet accuraat. In werkelijkheid zijn ze veel minder positief. En dat wéét het ministerie.

In 2012 – drie jaar voor de brief van Schippers – blijkt uit een onderzoek dat de meetmethode van TNO niet goed in staat is vast te stellen of mensen voldoende bewegen. Vergelijkbaar onderzoek van onder meer het CBS laat dat beter zien.

In de vragenlijst ‘Ongevallen en Bewegen in Nederland’ die TNO gebruikt, moeten mensen aangeven of ze dertig minuten per dag bewegen. Maar die vraag klinkt erg naar de grote mediacampagne van de overheid, die mensen op hetzelfde moment stimuleert om „dertig minuten” te bewegen. Grote kans, concluderen de onderzoekers, dat de antwoorden op die vraag vooral laten zien hoe goed mensen de mediacampagne kennen en dat ze niet per se veel zeggen over hoeveel mensen daadwerkelijk bewegen.

TNO is altijd eerlijk geweest over de zwaktes in de data. Het instituut voegde aan zijn rapportages steeds de resultaten van andere onderzoeken toe, ook als die een minder gunstig beeld gaven. Gedurende de jaren hebben bewindspersonen die kanttekeningen soms wel, soms niet gemaakt in hun brieven aan de Tweede Kamer. In de brief van Schippers in 2015 ontbreken alle mitsen en maren. Erin staat wel dat het ministerie is overgestapt op andere cijfers, maar niet dat die een veel minder gunstig beeld geven. Op z’n minst suggereert haar brief dat het beleid erg succesvol is.

Op dat moment circuleert er al een SCP-rapport waarin de werkelijke cijfers staan, gemeten volgens de accuratere methode. Daarin staat dat hooguit 63 procent van de bevolking voldoende beweegt, niet 75 procent. Geen „sterke groei”, zoals Schippers schrijft, maar een „lichte stijging”. In een eerdere brief had Schippers dit rapport, onopvallend, met de Tweede Kamer gedeeld, als een bijlage.

Het zal nooit duidelijk worden of het misplaatste optimisme van Schippers gevolgen heeft gehad. Want niemand lijkt door te hebben dat de data die het beleid stutten weinig met de werkelijkheid te maken hebben. Geen Kamerlid heeft er ooit naar gevraagd. Geen minister is er nog op teruggekomen.

Volgens een VWS-woordvoerder is het ministerie altijd transparant geweest over de nieuwe manier van dataverzameling. Hij gaat niet in op de vraag waarom ervoor is gekozen om in 2015 achterhaalde cijfers aan de Tweede Kamer te presenteren. „We hebben de Kamer steeds geïnformeerd over de cijfers zoals deze worden gerapporteerd.”

In 2017 worden, op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, de beweegrichtlijnen nog verder aangescherpt. Het blijkt dat mensen nog meer moeten bewegen om gezond te blijven. Met de nieuwe richtlijn in de hand gaat het RIVM terugrekenen. Hoeveel mensen bewegen nu voldoende ten opzichte van 2001, het jaar waarin de alarmerende nota van ambtenaar Van der Voet verscheen? Is er vooruitgang geboekt sinds de jaren dat Erica Terpstra ‘bewegen’ belangrijk had gemaakt en in Den Haag duidelijk werd dat er ieder jaar duizenden slachtoffers vallen? Sinds de politiek met honderden projecten en miljoenen euro’s aan subsidie kwam?

Het antwoord: nauwelijks. Net geen veertig procent van de mensen (12+) voldeed 22 jaar geleden aan de (aangescherpte) beweegrichtlijnen. Vorig jaar, bij de laatste meting, was dat 43,1 procent.

Toen de verscherpte richtlijnen ingingen, voldeed 47 procent van de volwassenen (18+) daaraan. Dat aantal is daarna gedaald, zo bleek vorige maand, tot 44 procent.

Van de volwassenen beweegt minder dan de helft genoeg. RIVM-onderzoeker Wanda Wendel-Vos: „Als je met de kennis en meetmethode van nu naar de hele bevolking kijkt, heeft nooit meer dan de helft van de mensen voldoende bewogen.” Laat staan de „75 procent” waarover minister Schippers de Tweede Kamer informeerde .

Niet betuttelen

Neuropsycholoog Erik Scherder schreef brieven aan de Tweede Kamer, ingezonden stukken in de krant, hij gaf televisiecolleges die door miljoenen mensen werden bekeken. Hij doet er al jaren alles aan om het land duidelijk te maken waarom beweging zo’n groot probleem is – en hij begrijpt niet waarom zijn verhaal nauwelijks aanslaat. Waarom zien mensen het niet? Tijdens lezingen vraagt hij dat letterlijk aan zijn publiek. In maart, in theater De Bres in Leeuwarden, valt hij zijn gehoor bijna aan: „Waarom dóet u niks? Waarom heeft niemand van u een brief aan een politicus geschreven?”

Hij had gehoopt dat de coronapandemie verschil zou maken. Mensen met overgewicht en een ongezonde leefstijl liepen toen meer risico om te overlijden. Bij minimaal zeventig procent van de oversterfte tijdens de pandemie (2020 – 2022) speelde overgewicht een rol, becijferde economisch onderzoeksbureau SEO onlangs.

Eindelijk, dacht Scherder, was heel duidelijk zichtbaar dat weinig beweging gevolgen kan hebben.

Oud-volleybalcoach Joop Alberda, wiens team goud won tijdens de Olympische Spelen van 1996, maakte zich ook al lang zorgen. Hij belde in 2020 een aantal beroemdheden die hij uit de sportwereld kende. Voetbalcoaches Louis van Gaal, Guus Hiddink en Sarina Wiegman, turner Epke Zonderland, volleyballer Bas van de Goor. En Erik Scherder, als lid van de Nederlandse Sportraad. Ze schreven een open brief getiteld ‘Bewegen het Nieuwe Normaal’.

In 2023 worden kinderen gestimuleerd te bewegen bij de Koningsspelen, die sinds 2013 rond Koningsdag worden georganiseerd op basisscholen.
Foto Eva Plevier/ANP

Ze kwamen op televisie en in de krant en binnen een dag hing waarnemend minister Martin van Rijn (VWS) aan de telefoon. Of ze wilden langskomen, want dit was een serieus probleem – alsof ze dat voor het eerst hoorden op het ministerie. Hij zou alle betrokken ministers uitnodigen.

Eindelijk, dacht Scherder, kreeg hij de kans om op het hoogste politieke niveau uit te leggen waarom het beleid van de afgelopen vijftien tot twintig jaar zo slecht werkte – al wist hij toen nog niet van het gegoochel met verkeerde cijfers. Op 7 juli 2020, op het ministerie van VWS, legt Scherder alles op tafel: hij zegt hoeveel mensen ziek worden en overlijden, laat alarmerende cijfers zien over kinderen die motorisch achteruitgaan, zwaarder worden en minder bewegen. Hij vertelt waarom hij denkt dat het beleid niet goed werkt.

De ministers Van Rijn en Arie Slob (Onderwijs), staatssecretarissen Paul Blokhuis (VWS) en Tamara van Ark (Sociale Zaken), plus vijf topambtenaren van verschillende ministeries luisteren. In de notulen staat dat Slob het betoog „inspirerend” vindt, Blokhuis heeft het gevoel dat hij „in de kleedkamer” zit, „vlak voor een finale”. Hij vindt dat er „iconische maatregelen” moeten komen.

Dan neemt Tamara van Ark, die niet veel later naar VWS zal gaan als opvolger van Martin van Rijn, het woord. Ook zij vindt het een indrukwekkende presentatie. Maar mensen gedrag opleggen, dat wil ze niet. Stellig zegt ze: we gaan niet betuttelen.

Precies waar Scherder en Alberda bang voor waren – een minister die wel zégt het probleem te zien, maar niet echt iets wil doén, dat is wat ze al jaren zien gebeuren. Het ministerie stelt nu, terugblikkend: „We vinden dat het niet over betuttelen moet gaan maar over de vraag hoe we de motivatie om te bewegen zo maximaal mogelijk kunnen verbeteren.”

Na de bijeenkomst gaat een werkgroep aan de slag. In een Kamerbrief schrijven verschillende ministers dat het beleid lange tijd „te versnipperd” is geweest en dat de beweegdoelen in de toekomst zo niet gehaald zullen worden. Ze willen publiekcampagnes opzetten en effectieve beweegprogramma’s financieren. Bestaande programma’s kunnen doorgaan, zoals de buurtsportcoaches en een programma tegen overgewicht onder jongeren, waar meer dan 200 gemeenten aan meedoen. Bewegen heeft inmiddels ook een plek gekregen in een aantal zorgakkoorden en bijvoorbeeld een landelijke aanpak tegen eenzaamheid. Het ministerie van VWS gaat ervan uit dat dit soort initiatieven door zullen gaan, ongeacht welke regering er zit.

Ambtenaren zijn heel enthousiast, merkt Erik Scherder tijdens een online bijeenkomst van een werkgroep. Ze hebben het idee dat ze iets hebben gedaan dat nooit eerder gebeurde: met verschillende ministeries samenwerken en grote ambities formuleren.

Dat dit al grofweg twintig jaar geprobeerd wordt, blijft onbesproken. Scherder ziet vooral een overheid die niets oplegt, maar opnieuw kiest voor tijdelijke subsidies. Die haar burgers niet beschermt tegen ziekte en overlijden, zoals dat bij roken wél al jaren gebeurt. Hij zegt tegen de groep: „U gaat weer een hele generatie opofferen.”

‘Wat heeft het allemaal opgeleverd?’

Een van de ‘nieuwe’ ideeën is een „verrijkte schooldag”, volgens het kabinet „een mooi vehikel om de samenwerking en verbinding tussen scholen en sportverenigingen […] te versterken.” Een ‘beweegalliantie’ krijgt van het ministerie de hoofdrol om Nederland in beweging te krijgen. Het doel is betere samenwerking „tussen ministeries, partners en lokale initiatieven”. Oud-topschaatser Carl Verheijen krijgt de leiding.

Klinkt bekend? Al twintig jaar worden publiekscampagnes opgezet en beweegprogramma’s gesubsidieerd. En: al twintig jaar ligt een memo in de la, met vrijwel identieke ideeën.

Thuis in Hoorn pakt Loek Jorritsma, de ambtenaar die meer dan 25 jaar in de directie Sport van VWS werkte, het stuk erbij. Daar staat het: een voorstel om schooldagen te verlengen door sportlessen aan te bieden. En er staat óók al hoe beter samengewerkt kan worden tussen ministeries. „Het is gewoon precies wat ik twintig jaar geleden al heb gedaan. Steeds worden dezelfde afslagen genomen en dezelfde doelen gesteld.”

Later zal blijken dat het nieuwe en huidig demissionaire kabinet, Rutte IV, sport en bewegen opnieuw als kleine post op de begroting zet. Voor de breedtesport – waarvan het grootste deel naar de buurtsportcoaches gaat – is het budget vrijwel gelijk gebleven. Gemeenten, verantwoordelijk voor veel beweegbeleid, geven al heel lang ongeveer hetzelfde uit, zo berekende het Mulier Instituut op verzoek van NRC. Dit ondanks talloze ‘sportakkoorden’ waarin ze beloven meer te doen om beweging te stimuleren.

Rutte IV komt met een nieuw actieplan: Nederland Beweegt. Daarin komt een aantal bekende initiatieven en ideeën terug. Samenwerking wordt gezocht met andere ministeries, bijvoorbeeld met Infrastructuur en Waterstaat, waarmee VWS wil werken aan ‘fiets- en loopstimulering’. Ook de ‘Beweegalliantie’ komt weer veelvuldig terug in de plannen.

Wél helemaal nieuw is het voornemen om met een sportwet te komen: die de Rijksoverheid verplicht om mensen in beweging te krijgen en beleid door te zetten, óók als er een nieuw kabinet komt. Dat zou een einde kunnen maken aan de vrijblijvendheid, waarvoor ambtenaar Jorritsma jaren geleden waarschuwde, maar die er nog steeds is.

Het grote doel van de overheid is sinds 2018, toen het Preventieakkoord werd gesloten, nog steeds hetzelfde: in 2040 moet 75 procent van de bevolking voldoen aan de beweegnormen – een doel dat volgens Edith Schippers in 2015 al was bereikt. Maar er is niemand die dat opmerkt. Die politieke geschiedenis is stilletjes herschreven, en vervolgens vergeten.

Drie weken nadat ‘Nederland Beweegt’ wordt gepresenteerd, valt het kabinet. Het voornemen om met een sportwet te komen is dan al op de lange baan geschoven door VVD en CDA. Hoe de politiek Nederlanders in beweging zal krijgen, is aan het volgende kabinet.

In (concept-)verkiezingsprogramma’s van de verschillende partijen is het nauwelijks een thema.

En zo begint alles weer van voren af aan.