Een giftige hoestdrank doodde hun kinderen, nu willen Gambiaanse ouders gerechtigheid

Toen Lamin, het zoontje van Ebrima Sagnia, op een dag niet lekker werd, deed de 43-jarige bankmedewerker en vader van vier wat zoveel Gambianen doen. Met het jongetje op zijn arm ging hij naar een nabijgelegen apotheek waar hij positief testte op malaria. Het was september 2022, het regenseizoen, en muggen zoemden overal. Ze gingen naar huis met pillen tegen malaria en een siroop tegen de misselijkheid.

Twee dagen later racete Sagnia naar hoofdstad Banjul, met op de achterbank zijn vrouw en over haar schoot het slappe lijfje van Lamin. Lamin, die normaal zo’n stuiterbal was dat hij van de bank in hun huiskamer sprong zodra Sagnia binnenkwam. Lamin met dezelfde doordringende bruine ogen als zijn vader. Vanuit zijn achteruitkijkspiegel zag hij hoe die ogen nu dicht bleven. Bij hemzelf liepen de tranen over zijn wangen.

Alsjeblieft God, bad Sagnia. Help me om mijn zoon niet te verliezen.

In Gambia, het kleinste land op het Afrikaanse continent, is het drama dat zich hier vorig jaar afspeelde nog rauw. Die zomer verschenen in enkele weken tijd tientallen ouders op de eerste hulp met baby’tjes van soms nog maar een paar maanden, anderen waren net als Lamin amper drie jaar oud. Ze waren lusteloos, nauwelijks aanspreekbaar, gaven over en hadden diarree. Toen stopten ze met urineren. En niemand begreep waarom.

De dag dat Sagnia Lamin naar binnen droeg, hadden de artsen in het Edward Francis Small Teaching Hospital in Banjul wel een vermoeden. Op de eerste hulp lagen nog vier, vijf patiëntjes met dezelfde symptomen. „Ze vroegen meteen welke medicijnen ik Lamin had gegeven”, vertelt Sagnia. Toen hij thuis het plastic tasje had opgehaald, griste de arts de fles siroop eruit. Op het doosje een lachende bolle baby in een geel konijnenpak.

Sagnia: „‘Deze’, zei hij direct. ‘Al deze kinderen hebben dit middel genomen.’”

Ebrima Sagnia bekijkt foto’s en posters van 70 kinderen die zijn overleden aan nierfalen.
Foto Muhamadou Bittaye

Zeker zeventig kinderen stierven vorig jaar in Gambia aan acuut nierfalen. Een autopsie op twee van de gestorven patiëntjes liet zien dat ook hun alvleesklier, lever, longen en milt waren verwoest. Allen hadden kort daarvoor een van vier dezelfde medicijnen ingenomen: goedkope hoestdranken en siropen, afkomstig van een fabrikant uit India, en bedoeld voor kleine kwalen. Verkoudheid, misselijkheid.

Onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zou uitwijzen dat in de middelen hoge hoeveelheden van de giftige stoffen di-ethyleenglycol en ethyleenglycol zaten. Gevaarlijk voor een volwassene. Dodelijk voor kleine kinderen. Er volgde een enorme terugroepactie van zo’n vijftigduizend geïmporteerde flesjes en een wereldwijde waarschuwing van de WHO.

Lees ook In de ‘apotheek van de wereld’ is de controle gebrekkig

Hoestsiropen op een hoop in Gambia. <strong>Geneesmiddelen uit India</strong> worden in het Afrikaanse land in verband gebracht met de dood van tientallen kinderen.

Het leidde óók tot discussies over de veiligheid van India’s farmaceutische industrie – goed voor een derde van alle geproduceerde geneesmiddelen wereldwijd, maar ook berucht om haar rammelende toezicht hierop – en de kwetsbaarheid van arme landen als Gambia die in grote mate afhankelijk zijn van deze vaak goedkope middelen.

Deze dinsdag verzamelen Ebrima Sagnia en negentien andere ouders zich in de rechtszaal in Banjul voor een in Gambia unieke zaak. De nabestaanden klaagden het ministerie van Gezondheid, fabrikant Maiden Pharmaceuticals en het Medicijnen Controle Agentschap aan. Dat laatste is verantwoordelijk voor inspecties, licenties en toegang tot de Gambiaanse markt. Op tafel ligt onder meer de eis voor een schadevergoeding van omgerekend 235.000 euro per kind wegens nalatigheid.

Het gaat hen niet om dat geld, zegt Sagnia, die zich ontpopte als hun woordvoerder. Het is een middag in oktober, hij zit thuis op de verder lege, zwart met bruine bank. Zijn vrouw, hun jongste dochtertje gebonden op haar rug, luistert vanuit de deuropening mee. „Het systeem, alles moet anders”, zegt hij, elk woord benadrukkend. „Zodat niemand in dit land hoeft mee te maken wat wij hebben meegemaakt. Wat Lamin heeft meegemaakt.”

Het systeem, alles moet anders. Zodat niemand in dit land hoeft mee te maken wat wij hebben meegemaakt. Wat Lamin heeft meegemaaktEbrima Sagniaverloor zijn zoon door een giftige hoestdrank

Na de bevindingen van de WHO gaf president Adama Barrow een taskforce de opdracht te onderzoeken hoe het zover heeft kunnen komen. In juli dit jaar presenteerde die zijn rapport. Niet alleen wordt daarin gewezen naar de fabrikant, wiens vervuilde geneesmiddelen de kinderen fataal werden, maar ook en met name naar Gambia’s toezichthouder, dat door een gebrek aan geld en mankracht niet in staat bleek zijn eigen regels na te leven.

Enkele maanden eerder kwam een parlementaire commissie tot eenzelfde conclusie. Zij spraken over „fundamentele tekortkomingen in ons hele zorgsysteem”. Zo ontbreekt het Gambia met zijn 2,6 miljoen inwoners aan een lab waarin de kwaliteit van geïmporteerde geneesmiddelen kan worden getest. En door een gebrek aan gediplomeerde apothekers (er zijn er minder dan twintig in heel het land) worden medewerkers van de toezichthouder ook betaald als adviseurs door dezelfde apotheken die ze moeten controleren.

Alarmbellen

Het is even zoeken naar het kantoor van het Medicijnen Controle Agentschap. Op de gevel van het betonnen gebouw met groene kozijnen prijken de logo’s van een tandartsenpraktijk en een beveiligingsbedrijf. Binnen hangt op de muur ook het bordje van de toezichthouder. Eroverheen is met tape een A4’tje geplakt: „NU OP DE TWEEDE VERDIEPING”.

Daar wacht Essah Marenah. Tot enkele maanden geleden was de vriendelijke ambtenaar directeur handhaving, registratie en inspectie, nu zit hij in het kantoor van het hoofd van het Agentschap. Marenahs baas werd na het rapport weggestuurd, net als haar secondant. Sindsdien neemt hij waar. Het is niet makkelijk als de top ineens wegvalt, zegt hij. „Maar we proberen ons werk naar beste vermogen te doen.”

Precies dat punt wil de inspecteur maken. Het drama van vorig jaar was voor iedereen een traumatische ervaring, zegt hij. Ook voor hem en zijn collega’s. Maar veel anders hadden ze volgens Marenah niet kunnen doen. Niet zonder een eigen lab.

Vooropgesteld, stelt hij: degene die hier écht fout zit, is de fabrikant. Die beloofde met certificaten en documenten dat ze zich aan alle regels had gehouden en dat de middelen door een lab waren getest. „Wat wij konden doen, is die documenten bestuderen om te zien of alles oké was.” Dat leek het. Tot de WHO aantoonde dat er weinig van klopte.

„Gambia is een ontwikkelingsland”, zegt inspecteur Marenah. „Er zijn beperkingen aan wat wij als land kunnen.”

Toch hadden er eerder alarmbellen kunnen afgaan. De fabrikant was namelijk al vaker tegen de lamp gelopen voor zijn ondermaatse middelen. In India én daarbuiten. De eigenaar Naresh Goyal zit inmiddels vast. Niet voor wat er in Gambia gebeurde, maar voor de levering van slechte maagzuurremmers aan Vietnam zo’n tien jaar geleden.

Een vrouw zit in een apotheek in Serekunda, Gambia. In Gambia is een gebrek aan gediplomeerde apothekers.
Foto Muhamadou Bittaye

Vorig jaar oktober werd zijn fabriek gesloten, nadat de Indiase autoriteiten hadden vastgesteld dat Goyal de regels rond zijn test- en productiefaciliteiten had overtreden. Tegelijk ontkennen zij dat Maiden Pharmaceuticals iets met het drama in Gambia te maken heeft. In december publiceerde India een eigen onderzoek waarin ze zeiden geen van de giftige chemicaliën in de betreffende hoestdranken en siropen te hebben aangetroffen.

„Wat in Gambia is gebeurd, is helaas geen uitzondering, dit gebeurt door heel Afrika”, zucht Michel Sidibé over de telefoon vanuit Genève. Sidibé is speciaal gezant van de Afrikaanse Unie voor wat het Afrikaans Medicijn Agentschap moet worden, een nieuw orgaan dat medicijnregulering op het continent wil harmoniseren. Een noodzaak, zegt Sidibé. „40 tot 45 procent van alle vervalste en ondermaatse medicijnen komen hier terecht.”

Het grote probleem, zegt hij, is zwakke regelgeving, een gebrek aan capaciteit en poreuze grenzen. „Criminelen, want dat zijn het, verdienen daar miljoenen aan, over de rug van de allerarmsten in onze samenleving. Gambia was een wake up call.” Dat de artsen in Banjul redelijk snel vermoedden dat hoestsiropen iets met hun doodzieke patiëntjes te maken konden hebben, is dan ook niet gek. Het ging al vaker gruwelijk mis door gerommel met deze medicijnen, waaronder in Nigeria. Vorig jaar bleef het ook niet bij Gambia. Onder meer in Indonesië, Oezbekistan, Liberia en Kameroen trof de WHO giftige hoestsiropen aan. Op die uit Indonesië na kwamen ze allemaal uit India.

Twee maanden nadat de eerste patiënten zich in Banjul meldden, kondigde het ministerie van Gezondheid een verkoopstop aan voor paracetamolsiropen, dezelfde septemberdag dat Ebrima Sagnia zijn zoon naar de apotheek bracht. Later die maand werd het verbod dwingender, toen het ministerie opmerkte dat niet iedereen zich aan de stop hield.

„De één zegt dat het verbod te laat kwam, de ander vond het juist te vroeg”, zegt Mustapha Bittaye, verantwoordelijk ambtenaar op het ministerie. Sluitende testuitslagen, waarvoor het ministerie uitweek naar laboratoria in Senegal, Ghana en Zwitserland, waren er nog niet.

Toen die er wel waren, begon een massa-operatie. Vrijwilligers van het Rode Kruis gingen van deur tot deur om de vervuilde medicijnen te verzamelen. Daarmee was het gevaar nog niet voorbij. Op de binnenplaats van een door muren omheinde compound in Tanji, een vissersdorp op een uur rijden van Banjul, steekt de 31-jarige Lamin Darboe een sigaret op, neemt een trek en laat daarna de achtergrond van zijn telefoon zien. Een meisje met twee staartjes vol vlechtjes en in een rokje met kanten franjes kijkt lachend voor zich uit. Zijn dochter Aisha. Vier jaar was ze.

Ze overleed op Nieuwsjaardag.

Darboe laat op zijn telefoon nog een foto zien. Ditmaal van de medicijnen die hij van de kliniek om de hoek van zijn huis kreeg, toen hij Aisha met koorts naar hen meenam. Op één van de doosjes een lachende bolle baby in een geel konijnenpak. Hij had het de verpleegster nog gevraagd, zegt Darboe, zijn gezicht omlijst door een dunne baard, op zijn hoofd een zonnebril. „Nee hoor, zei ze. Hier is niets mee aan de hand.”

Waar deze fles vandaan kwam, is ook voor haar een raadsel, zegt de in een bordeauxrood uniform gestoken hoofdzuster van de kliniek. Vermoeid schudt ze haar hoofd. Iedereen is hier geweest, zegt ze. De politie, journalisten. De eerste keer had ze geen idee. Pas nadat agenten door hun medicijnvoorraad waren gegaan, hoorde ze over Aisha. „Maar de flesjes die wij van dit middel hebben, zijn anders.”

Lamin Darboe en zijn vrouw Jarra verloren hun dochtertje Aisha.
Foto Muhamadou Bittaye

Ze haalt er een tevoorschijn. Op de voorkant staat een lachende baby met een gele bloem op haar hoofd en een truitje met gele eendjes erop. Ook uit India. Maar van een andere fabrikant. „Zie je?”, zegt de zuster. Hoe Darboe toch die van Maiden mee naar huis kreeg, ze heeft geen idee. Op de muren in de kliniek zijn nu A4’tjes geplakt met foto’s van de Maiden-siropen. Die kreeg ze ná het onderzoek naar de dood van Aisha, zegt ze. „Waarom gaf het ministerie die niet meteen?”

Inmiddels zijn er wel meer stappen gezet. Zo is de bouw van een eigen testlaboratorium aangekondigd, met hulp van de Wereldbank. Tot het zover is zijn de importregels aangescherpt, vooral voor medicijnen uit India. Die moeten allemaal door een onafhankelijke derde partij zijn getest, en na aankomst in Gambia nog een keer.

Gambia krijgt nu een eigen laboratorium voor tests

De kosten zijn voor de importeurs. Die klagen. Niet alleen over de paar duizend euro’s extra aan kosten, maar ook over de tijd die het kost. In de haven en op het vliegveld hopen de voorraden medicijnen die in quarantaine moeten blijven, zich nu op. Het is wat hectisch, erkent inspecteur Marenah. „Maar we kunnen ons geen fouten meer veroorloven.”

In de door een witte peer verlichte woonkamer van Ebrima Sagnia klinkt gegiechel. Zijn drie andere kinderen zitten inmiddels in een rijtje op de andere bank. Zijn zoontje van zeven nog in schooluniform, een geruit hemd en donkerblauw kort broekje. Lamin zou een paar weken na zijn overlijden ook naar school gaan, vertelt Sagnia, zelf in een net hemd en pantalon, en haalt dan diep adem. Lamins uniform en schooltas lagen al klaar.

De zoon van Lamin Darboe speelt met een pop die eerder van zijn zus Aisha was.
Foto Muhamadou Bittaye

Als voorman van de nabestaanden heeft Sagnia inmiddels regelmatig contact met de minister van Gezondheid. „Hij neemt altijd op als ik hem bel, ook als hij in een vergadering zit.” Hij heeft ook zijn excuses aan hen aangeboden, vertelt Sagnia. Maar daar moesten ze bijna een jaar op wachten. „Waarom kwam niemand naar ons toe in het ziekenhuis, toen we onze kinderen begroeven? Het kantoor van de president is om de hoek.”

Dit had iedereen kunnen overkomen, zegt de man, die opnieuw gebroken naar zijn handen staart. „Daarom moeten we onze stem laten horen. We hebben gerechtigheid nodig.”