Een bedevaart naar het meest afgelegen punt van Europa

Reportage

Afzondering Waar kun je heen als je ‘helemaal weg’ wilt? loopt naar het meest afgelegen punt van het Europese vasteland.

Uitzicht vanaf het ontoegankelijkheidspunt.
Uitzicht vanaf het ontoegankelijkheidspunt.

Weg. Even helemaal weg. Geen nieuws, geen vergaderingen, geen gedoe. Waar moet je dan heen? Je kunt je natuurlijk laten afzetten op Bouvetøya, 1.700 kilometer verwijderd van het dichtstbijzijnde vasteland (Antarctica). Maar het regelen van de reis erheen levert alleen maar méér overleg en stress op.

Het moet simpel. Hoe ver kun je weg in Europa? Wat is het meest afgelegen punt op het continent? En dan daarheen, te voet.

Als iemand me enkele jaren geleden had gevraagd waar dat meest afgelegen punt zou liggen, had ik geen seconde geaarzeld: in Sarek, een nationaal park in het noorden van Zweden, boven de poolcirkel, onbewoond, geen gemarkeerde wandelroutes, geen toeristenhutten. Niks. Alleen toegankelijk voor wie zijn onderdak én al zijn eten bij zich heeft, voor wie kan navigeren en zich op zijn gemak voelt in de wildernis. Voor wie bestand is tegen wind, regen en kou. En muggen. Er is geen bereik. Het is een overweldigend berglandschap waar ook ’s zomers nog op allerlei plekken sneeuw ligt. Domein van rendieren, elanden, beren en veelvraten. Van sneeuwhoenders en arenden. Van kraaiheide, ijsranonkel, bosbes en de verrukkelijke hjortron.

Midden in Sarek, dat leek me zo’n beetje het verste weg van alles en iedereen.

Ik had het mis. Op een Zweeds buitensportforum was, zag ik, een discussie ontstaan over de precieze locatie van het ontoegankelijkheidspunt, de plek die het verste weg ligt van een openbare weg. Dat leek me wel een mooi criterium, beter dan dorp of huis. En het betekent ook: je moet er lopend naar toe.

Claes Grundsten, fotograaf en auteur van vele boeken over de Zweedse bergwereld, had ooit met passer en liniaal vastgesteld dat dit punt aan de oever van het meertje Rissájávrre moest liggen. Nu kun je met digitale kaarten en satellietbeelden veel nauwkeuriger meten. En er zijn in het noorden van Noorwegen inmiddels meer wegen aangelegd. Dankzij een paar Zweedse hobbyisten weten we het nu precies: het ontoegankelijkheidspunt ligt op een stompe bergkam tussen twee toppen van rond de 1.100 meter, ruim een kilometer oostelijk van het punt van Grundsten. Ze hebben de locatie op tien centimeter nauwkeurig uitgerekend: het ligt op ruim 46 kilometer van de dichtstbijzijnde weg.

In vogelvlucht dan. Te voet is het aanzienlijk verder, er liggen bergen en brede, snel stromende rivieren tussen. Het ligt in het middelpunt van een cirkel die drie wegen raakt: het einde van een doodlopende weg bij Sulitjelma in Noorwegen, het einde van een doodlopende weg in Kvikkjokk, Zweden, en een doodlopende weg naar Ritsem in Zweden. Die laatste loopt langs een stuwmeer waar je niet doorheen kunt. Dus dat wordt lopen van Sulitjelma naar Kvikkjokk.

Dat is deels bekend terrein, want ik was al eens via een heel andere route van Kvikkjokk naar Sulitjelma gewandeld. Ook was ik al twee keer op enkele kilometers van het ontoegankelijkheidspunt vandaan. Maar toen wist ik niet van het bestaan ervan. Nu ging ik er met voorbedachten rade heen. Noem het een bedevaart.

Het werd niet de kortste weg, en zeker ook niet de makkelijkste, want tussen Sulitjelma en Kvikkjokk is veel te zien. Zoals Meertje 879; meren en bergtoppen zonder naam worden aangeduid met de hoogte boven de zeespiegel. Meertje 879 is een sprookjesachtig gletsjermeer, waarin kleine, ogenschijnlijk artistiek vormgegeven ijsbergen drijven. Het was mistig en het regende, maar dat kwam de schoonheid alleen maar ten goede. Koud was het wel: overdag vijf graden, windkracht zes en regen. ’s Nachts min acht. Het is niet altijd zulk weer. Een paar dagen later was het zonnig en bijna twintig graden. ’s Nachts vriest het, dat wel.

Meertje 879

Praten tegen omgeving

De tocht voert goeddeels door ongemarkeerd terrein. Op de meeste dagen is er geen mens te zien. Alleen zijn in de wildernis verandert je mentale staat. Dat gaat in vier fasen, merk ik elke tocht weer.

In fase één praat je veel met jezelf. Allerlei echo’s van sores thuis spoken nog door het hoofd. Flarden van gesprekken uit de laatste dagen voor vertrek, verkeerd gekozen zinnen in presentaties, onopgeloste problemen uit vergaderingen. Maar ook: de precieze constructie van een kast die ik aan het maken ben. Het heeft allemaal weinig met deze spectaculaire omgeving te maken. Dat duurt pakweg anderhalve dag, soms twee.

De omgeving dringt zich steeds meer op, vraagt meer aandacht. Je moet ook goed opletten waar je je voeten neerzet. Zo kom je in fase twee: praten tegen de omgeving. „Ha rendier, je hoeft niet zo hard weg te rennen hoor, ik doe je niks.” Mopperen tegen glibberige stenen. Schelden tegen zompig veen waar je tot boven je enkels in wegzakt. Medelijden uitspreken tegenover een vervallen bruggetje.

Na een dag of twee praten tegen de omgeving begint die eindelijk terug te praten. Er komt een gesprek op gang. „Ik heb je wel gezien hoor”, zegt het rendier dat je door de verrekijker bespiedt. „Maar ik blijf gewoon nog even staan. Ik loop toch harder dan jij.” Waar het rendier dan wel weer gelijk in heeft. Het terrein is bij vlagen heel ongemakkelijk voor wie maar twee benen heeft.

Onderhandelen met een kolkende, ijskoude gletsjerrivier. Kolken: oké. IJskoud: oké. Maar diep. En link. Oorverdovend gebulder. River says no. Tien kilometer stroomafwaarts ligt een brug, dus twintig kilometer omlopen. Dat heb je soms.

Sneeuwhoen

„Ik doe mijn best hoor”, zegt het zonnetje, „maar die wolken werken niet mee.” Ik klaag: zo is het lastig genieten van het landschap, met al die mist en regen. „Ja, hallo”, zegt het landschap dan, „hou eens op met die stadse fratsen, we liggen hier niet voor jouw genot.”

Er zijn mensen die denken dat je op zeker moment één wordt met de natuur. Dat gevoel heb ik nooit. Wel voel ik me na een kleine week een geaccepteerde gast. We hebben geanimeerde gesprekken, het landschap en ik. En ik krijg voortdurend cadeautjes. Een sneeuwhoen blijft op twee meter afstand rustig zitten, vertrouwend op zijn schutkleuren. Een rivier die volgens berichten op fora heel lastig te doorwaden is, blijkt in een goed humeur. En zelfs de regen houdt zich even in als ik het ontoegankelijkheidspunt nader.

Een tentje? Nee, een steen. Een sneeuwuil? Nee, een steen. Altijd weer een steen

Rissájávrre komt in zicht. Alweer twee dagen niemand gezien. Maar wat is dat? Staat daar een tentje? Ben ik niet de enige op zoek naar het ontoegankelijkheidspunt? Ik pak de verrekijker. Nee, het is een steen. Ik loop om het meer heen, op weg naar Lulep Rissájávrre, een kleiner meertje, iets naar het noordoosten. Daar moet wel ergens een kampeerplekje te vinden zijn. Stop. Stilstaan. Een uil op een grote kei. Een sneeuwuil? Qua formaat kan dat wel. Verrekijker. Helaas, een steen. Altijd weer een steen. Intussen regent het opnieuw. Het is geen vriendelijke omgeving.

Tegenliggers

De volgende dag zonder zware rugzak omhoog naar Oarjep Rissávárre, de heuvel waarop het ontoegankelijkheidspunt ligt, in een zadel tussen twee slome toppen. Het is opmerkelijk makkelijk lopen. Niet rolstoeltoegankelijk of zo – het blijft wildernis – maar goed begaanbaar. Stenen, grote stukken kale rots, gras, een beetje heide en veel mos. Hier en daar zo waar wat bloemetjes. Waar je ook kijkt, overal is het kaal. Geen boom te zien, zo ver je kunt kijken. Geen wonder dat hier geen weg naartoe ligt. Hier is niets. Zelden zo veel niets gezien. Zelfs geen vogel te bekennen. Heel in de verte, een stuk lager, scharrelt een rendier in het groen.

Even puzzelen waar het ontoegankelijkheidspunt precies ligt. Tussen beide toppen, iets voorbij een drooggevallen meertje, dicht bij de rand. Voor een ontoegankelijkheidspunt ziet het er helemaal niet zo ontoegankelijk uit. Het is alleen een eind lopen.

Er staat geen bordje. Maar er ligt ook geen afval. Er is geen enkel teken van menselijke aanwezigheid, recent of oud, te bespeuren. Een hoofdpersoon uit de Zweedse thriller Otillgänglighetspunkten van Hans Fowelin komt hier tot diepere inzichten over de toekomst van dit stuk land. Hier moeten geen wegen naartoe, hier moet geen mijnbouw komen, maar ook geen bezoekerscentrum. Dit moet wild blijven. Kaal. Rauw. Ontoegankelijk. Dat inzicht moet hij met de dood bekopen, het is niet voor niks een thriller. De laaghangende bewolking maakt het uitzicht op de ingang van drie hoofddalen van Sarek niet minder adembenemend. In twee van de drie ben ik geweest. Door de derde, Njoatsosvágge, zal ik de komende dagen afdalen richting Kvikkjokk. Vier dagen lopen.

De volgende dag kijk ik vanuit het oosten tegen Oarjep Rissávárre aan. Van daaruit ziet de heuvel eruit als een massieve, gladde donkergrijze rotswand. Ontoegankelijk, absoluut. Van deze kant kom je er niet op.

Het verlangen naar huis begint zich op te dringen. Hoe zou het daar zijn?

Op zeker moment breekt de laatste fase aan in een tocht door de wildernis. Het verlangen naar huis begint zich op te dringen. Hoe zou het daar zijn? Gedachten aan de terugreis proberen het landschap te overstemmen. Visioenen van lekker eten en goede wijn. Op de slotdag krijgen die gedachten het makkelijk, want de laatste uren gaan over Kungsleden, een gemarkeerde route, die daar door het bos loopt. Saai, weinig uitzicht, en – voor het eerst in acht dagen – tegenliggers. Nu wil ik onder de douche, nu wil ik naar huis.

Na veertien dagen kom ik aan in Kvikkjokk. Voor wie uit de stad komt, is dit het einde van de wereld, het einde van een meer dan honderd kilometer lange doodlopende weg. Voor mij is dit gehucht van ruim twintig vaste inwoners een terugkeer in de beschaving, met warm water, vers eten en echte mensen om een gesprek mee te voeren. Eén keer per dag vertrekt er een bus.

Het begin van de wereld.

Foto’s Dick van Eijk

Lees verder…….