Dichter Hans Tentije probeerde in woorden vergankelijkheid te overwinnen

In zijn gedichten was geen woord vergezocht of vreemd, zo stond in de NRC-recensie van Hans Tentijes dichtbundel Nergens anders. En toch wist hij in zijn heldere bewoordingen ook een zekere onbestemdheid te creëren, waardoor werkelijkheid, droom en verbeelding in elkaar overvloeiden, aldus de jury die hem in 2017 de Constantijn Huygens-prijs toekende. Zijn heldere details konden een mijmering tastbaar maken, luidde het in de recensie van de bundel Begane grond. Tentije overleed op 26 oktober onverwacht op 78-jarige leeftijd.

Complimenten over de helderheid van de poëzie van Hans Tentije keerden telkens terug in de vijf decennia waarin hij poëzie publiceerde, net als het oog voor het paradoxale ervan. Maar helderheid was niet het hele verhaal. Tentije speelde geen verstoppertje, maar wist toch de suggestie van iets verstopts te vangen; ‘een vermoeden van iets/ wat te groot was om te bevatten’, zoals een van zijn gedichten besluit.

Hans Tentije, het pseudoniem van Johann Krämer, werkte aanvankelijk als leraar, maar sinds 1985 wijdde hij zich aan de dichtkunst. Hij publiceerde sinds 1975 twintig dichtbundels, waarvan de eerste de titel Alles is er had, en de laatste Waarvandaan vorig jaar verscheen. Hij schreef één roman, De innerlijke bioscoop, al zou je dat ook een bundel prozagedichten kunnen noemen: ingedikt, muzikaal en eerder bestaand uit observaties dan verhalen. Een prominent dichter werd hij niet – hij was wars van modes of clubjes, schreef op zijn eigen wijze, opereerde in zijn eigen marge. De Constantijn Huygens-prijs, die hem in 2017 werd toegekend voor zijn gehele oeuvre, kwam als een verrassing. De poëzie van Hans Tentije liet zich door de jury van die prijs prijzen om zijn „trefzekere observatie, oog voor detail en rake typeringen van personages en landschappen”.

Lees ook ‘Dichter Hans Tentije verrassende winnaar Constantijn Huygens-prijs’

<strong>Hans Tentije</strong> in zijn schrijfkamer in 2003.

Het schrijnend luisterrijke

In de beschrijvende, vertellende gedichten van Hans Tentije bezoekt hij plaatsen waar het verstrijken van de tijd voelbaar is. Met fotografische precisie noteert hij vervolgens wat er te zien is én wat er te voelen is. Het licht, bijvoorbeeld, of de tijd: momenten die gevangen in woorden pogen om de vergankelijkheid te overwinnen. Maar dat momenten zich nu eenmaal nauwelijks laten vangen, ongrijpbaar zijn, zorgt ook voor weemoedigheid in de gedichten.

In zijn poëzie reisde Tentije door Europa, steeds ontvankelijk voor de geschiedenis die zich er had afgespeeld. Hij beschouwde de Berlijnse Alexanderplatz en zag vooral vergane glorie. Hij zag in Noord-Frankrijk de ‘dodenakkers’ waar tijdens de Eerste Wereldoorlog zoveel bloed had gevloeid. Of hij zag slechts een foto van zo’n tafereel en laat zijn verbeelding het werk doen. Zo laat hij zien hoe betekenis ontstaat uit een samenspel van werkelijkheid en verbeelding.

Daar kon de poëzie een rol spelen: wat niet te grijpen was, kon in woorden alsnog ontstaan. Want ‘slecht toegerust zie je, vertwijfeld, hoe het werkelijke/ en het ingebeelde hechter en hechter/ met elkaar vervlochten zijn geraakt en met het soms/ zo schrijnend luisterrijke’.