De voorlopige uitspraak van het Internationaal Gerechtshof vergroot het Israëlische isolement

Het is allemaal slechts ‘op het eerste gezicht’ ofwel ‘prima facie’ – die tussenuitspraak van het ICJ in de zaak Zuid-Afrika v. Israël is een voorlopige beslissing. Gebaseerd op een evaluatie van de feiten zoals ze er ‘nu voor staan’, zoals het ‘nu op het eerste (prima) gezicht (facie) lijkt’. Pas in het vervolg van de procedure, die makkelijk twee jaar kan duren, moet dus het échte oordeel vallen.

Dat neemt allemaal niet weg dat die eerste indruk toch behoorlijk vergaand is – Israël moet van het Hof alles in het werk stellen om genocide op Palestijnen in Gaza te voorkomen. Eigenlijk ontbreekt daar alleen nog het woordje ‘verder’ bij ‘voorkomen’. Wat er in de praktijk op neerkomt dat Israël feitelijk z’n militaire operatie in z’n huidige vorm en intensiteit niet langer meer zó kan voorzetten. Hoogleraar volkenrecht André Nollkaemper noemde de uitspraak in de VPRO-rubriek bureau Buitenland dan ook „baanbrekend”. Het is maar „iets minder” dan Zuid-Afrika heeft gevraagd, meent hij. Kennelijk heeft het militaire optreden van Israël in Gaza nu al zoveel kenmerken van genocide dat het land per onmiddellijk militair pas op de plaats moet maken. Zónder dat het formeel tot een staakt-het-vuren wordt opgeroepen. En zónder dat er nu al is vastgesteld dat Israëls optreden strijdig is met het Genocideverdrag. Maar dat het land nu onder zware verdenking staat dat het wél zo is, valt ook niet meer te ontkennen. En het verschil met een ‘staakt-het-vuren’ lijkt ook niet groot.

‘Dood en wanhoop’

Voor het bewijs van de klacht leunt het Hof, zelf een VN-instantie, sterk op de verklaringen van VN-functionarissen in de regio. Die beschrijven de situatie in Gaza in zware termen: een plek van „dood en wanhoop”, waar de „grootste verdrijving van Palestijnen sinds 1948” plaatsvindt, met geweld, honger en ziekte, traumatiserend voor een „hele generatie kinderen”. En, belangrijk voor de juridische kwalificatie, gericht op een specifieke groep. Dat, in combinatie met „ontmenselijkende en herkenbaar genocidale retoriek” van hoge Israëlische bestuurders maakt de klacht van Zuid-Afrika „plausibel”. Het Hof citeert uitspraken over „een gevecht tegen menselijke dieren”, „tegen een heel volk” dat ook tegen Hamas in opstand had kunnen komen. Maar dat naliet. En plausibel betekent dan aannemelijk – formeel bewezen is het dan nog niet.

Lees ook Israël moet genocide in Gaza voorkomen en daarover snel rapporteren

Palestijnse demonstranten verzamelden zich vrijdag bij het Internationaal Gerechtshof dat een tussentijdse uitspraak deed in de zaak die Zuid-Afrika aanspande tegen Israël.

Maar het is een redelijke aanname dat als het ICJ in z’n tussenbeslissing al zulke duidelijke stappen zet, de kans dat het daar bij nader onderzoek nog van terugkomt niet groot is. Met de vaststelling dat Israël „alle maatregelen” moet nemen om genocide op de Palestijnen in Gaza te voorkomen is duidelijk hoe het Hof nú naar Israëls optreden kijkt. En staat Israël dus op verlies, van reputatie, van ‘standing’ in de wereld en van internationaal aanzien als rechtsstaat. Zeker als het nu niet inbindt en doet wat het Hof verlangt. En daar ziet het niet naar uit. De proceshouding van Israël was in Den Haag al sterk afwerend. In de beslissing wordt genoteerd dat Israël de klacht van Zuid-Afrika zelfs „morally repugnant”, moreel weerzinwekkend, vond.

Internationaal isolement

Als die dan vervolgens toch wordt toegewezen komt de klap automatisch harder aan en vergroot dat ook het isolement van Israël. Waar het internationaal toch al in beland was. En waar het Hof overigens ook al aan gewend was. Een eerdere veroordeling van Israël door het ICJ in 2004 over de bouw van een ‘afscheidingsmuur’ op bezet Palestijns gebied heeft het land genegeerd, daarin min of meer bijgevallen door z’n bondgenoten.

Die staan met deze nieuwe negatieve uitspraak voor Israël dan ook voor hetzelfde dilemma als destijds. Israël opnieuw steunen in z’n negatieve houding jegens het ICJ verzwakt het internationale recht, holt het Genocideverdrag uit en scherpt de tegenstellingen aan tussen de westerse landen en de nieuwe, opkomende landen in Afrika en Azië. Zuid-Afrika trad bij het Hof immers in juridische zin op als vertegenwoordiger van álle ondertekenaars van het Genocideverdrag. Die hebben volgens het verdrag ook gezamenlijk de taak om genocide te voorkomen. De verplichtingen uit dit verdrag gelden ‘erga omnes partes’ – voor iedereen. En zijn die niet alleen juridisch, maar ook moreel en dus politiek. Alle verdragspartijen zijn verplicht, in geval van genocide, bij te dragen aan het voorkomen ervan.

Lees ook Levering van reserve-onderdelen voor F-35’s stuit op kritiek

<strong>Vliegbasis Woensdrecht</strong>. Vanuit hier worden reserve-onderdelen voor het F-35 gevechtsvliegtuig naar Israël gedistribueerd.

Kan Nederland dan bijvoorbeeld nog met goed fatsoen reserve-onderdelen voor Israëlische F35-jachtvliegtuigen vanuit Woensdrecht blijven leveren? Half december oordeelde de voorzieningenrechter nog dat Nederland voldoende kon vertrouwen op Israëls interpretatie van het oorlogsrecht bij de aanvallen op Gaza. Maar of dat na het ICJ-oordeel nog zo is? Dat zou wel eens niet meer zo kunnen zijn. Zulke militaire steun lijkt volkenrechtelijk alleen nog toelaatbaar als Israël het ICJ-bevel wel uitvoert en z’n militaire beleid in Gaza aanpast, in afwachting van een definitief oordeel.

De ICJ uitspraak legt dus volkenrechtelijk een hypotheek op de relatie van alle ondertekenaars met Israël. Zij zijn eigenlijk niet meer vrij in hun Israël-beleid, maar zouden aan Zuid-Afrika een voorbeeld moeten nemen. Dat land diende immers niet alleen een tijdige, maar ook een kennelijk aannemelijke klacht in bij het ICJ. Zuid-Afrika wón dus aan internationale standing, als volkenrechtelijk geweten van het Genocideverdrag.

Lees verder…….