Hoe commandant Bunjaku het slachtoffer werd van de strijd om Noord-Kosovo

Op zondag 24 september dringen gemaskerde mannen bewapend met mitrailleurs, bazooka’s en granaten het Servisch-orthodoxe klooster van Banjska binnen. Het gaat om Servische nationalisten die vinden dat het Kosovaarse dorp bij Servië hoort. Even daarvoor hebben ze de brug naar Banjska geblokkeerd met vrachtwagens. En nu wachten ze op hun doelwit: de Kosovaarse politie.

„Zie je die brug daar?” zegt politieagent Sheremet wijzend naar de toegangsweg van het dorp. „Toen onze commandant Afrim Bunjaku aankwam in het dorp werd hij daar opgeblazen door explosieven in een vrachtwagen.” De aanvallers verschansten zich in het klooster van de Servisch-orthodoxe kerk. Na een dag vechten werd de aanval van de groep Serviërs afgeslagen. Achter agent Sheremet, op de parkeerplaats van het klooster, zijn de kogelgaten in de muren nog zichtbaar.

Banjska, bekend vanwege de warme waterbronnen in het dorp, ligt er twee maanden na de aanval verlaten bij. Op straat klinkt alleen het geblaf van mank lopende straathonden. „Zeker twintig mensen zijn weggegaan”, zegt Mihaljo (17) die achter de toonbank staat van het plaatselijke winkeltje. Banjska telt enkele honderden inwoners. Tijdens de aanval zat Mihaljo thuis. „We waren bang”, vervolgt hij. „Urenlang hoorden we schoten, maar we wisten niet waarvandaan de schoten kwamen en wie het waren.”

Het klooster van Banjska in Noord-Kosovo. Eind september verschansten Servische nationalisten zich in het klooster bij hun aanslag op de Kosovaarse politie.
Foto Bojan Slavkovic

En nog steeds weet niemand precies wat de reden van de aanval was. „Het was een georganiseerde criminele groep gangsters”, zegt politieagent Sheremet. Premier Albin Kurti van Kosovo noemde de groep eerder „door de Servische staat gesteunde troepen” die volgens hem een „terroristische aanslag” pleegden. Drie van de aanvallers kwamen bij de aanval om, naast de politieagent.

De meesten waren gemaskerd tijdens de aanval, maar vanuit de lucht was op dronebeelden één gezicht duidelijk te zien: Milan Radoicic, de vicevoorzitter van de grootste Servische partij (Servische Lijst) in Kosovo. Hij gaf toe dat hij de aanval organiseerde „om de Serviërs aan te moedigen zich te verzetten tegen de terreur van premier Kurti”. Volgens hem kwam daar geen hulp bij kijken van de Servische regering, maar Kosovo gelooft niet dat hij deze aanval in zijn eentje beraamde. Servië arresteerde Radoicic na de aanval, maar hij werd al snel onder voorwaarden vrijgelaten. Interpol heeft een arrestatiebevel uitgevaardigd voor Radoicic.

Lees ook deze column van Caroline de Gruyter

Het conflict in Noord-Kosovo gaat heel Europa aan

Provincie van Servië

De aanval was, volgens Serviërs én Albanezen (Kosovo bestaat voor 90 procent uit etnisch-Albanezen), de ernstigste confrontatie in Kosovo sinds de onafhankelijkheidsverklaring van het land in 2008. Negen jaar nadat de NAVO Servië maandenlang bombardeerde, en dwong Kosovo te verlaten, verklaarde Kosovo zich onafhankelijk. Sindsdien wordt Noord-Kosovo bewoond door een Servische minderheid – zo’n honderdduizend Serviërs wonen in Kosovo op in totaal bijna twee miljoen inwoners. De Servische regering erkent de Kosovaarse onafhankelijkheid niet en beschouwt het land als een Servische provincie. Duizenden NAVO-militairen moeten het gebied behoeden voor een oorlog.

De aanval in Banjska volgde na een vicieuze cirkel van provocaties aan beide kanten en laat zien dat de strijd om Noord-Kosovo, na een jarenlang sluimerend verloop, opeens kan uitbarsten in dodelijk geweld. Al een jaar voor de aanval sprak EU-onderhandelaar Josep Borrell van spanningen tussen Kosovo en Servië die „een heel, heel gevaarlijk niveau bereiken”. Het geweld in Banjska doet de al door jarenlange oorlogen geteisterde Balkanregio vrezen voor weer een nieuw slagveld, terwijl tegelijkertijd wordt gesproken over EU-toetreding van Kosovo én Servië.

Geweldscyclus

„Deze aanval hadden we voorspeld”, zegt Miodrag Milicevic. „Niet letterlijk in Banjska, maar als je naar de situatie van het afgelopen jaar kijkt dan was een escalatie te verwachten.” Milicevic is de directeur van ngo Aktiv, die samen met andere organisaties een dialoog op gang probeert te brengen tussen Kosovo en Servië.

Miodrag Milicevic, directeur van ngo Activ die een dialoog probeert op te starten tussen Kosovo en Servië.
Foto Bojan Slavkovic

De geweldscyclus begon in september 2021 toen Kosovo verbood om met Servische nummerplaten rond te rijden. Andersom is dat al de regel sinds 2011: Kosovaarse kentekens worden in Servië vervangen door Servische. Aan de grens tussen Kosovo en Servië zie je Servische auto’s langs de weg parkeren, om de Servische vlag en symbolen af te plakken met witte stickers. Daarop waren er schietpartijen, werden grensovergangen geblokkeerd en schoot een Kosovaar twee etnisch-Serviërs dood.

De spanningen liepen verder op toen in april bij de burgemeestersverkiezingen in het door Serviërs bewoonde Noord-Kosovo vier Albanese burgemeesters werden verkozen. Alleen kwam bij die verkiezing slechts 3,5 procent van de stemgerechtigden opdagen. De Servische Kosovaren boycotten de verkiezingen massaal, nadat eerder Servische ambtenaren bij lokale overheden uit protest ontslag hadden genomen. „Deze verkiezingen waren volkomen legaal”, zegt Milicevic. „Maar de uitslag mist elke legitimiteit.”

Onder hevig protest, maar met hulp van de Kosovaarse politie, trokken de vier Albanese burgemeesters toch in de lokale gemeentehuizen. Eén van hen, de timide en zacht sprekende Ilir Peci – onder meer burgemeester van het aangevallen dorpje Banjska – zit een halfjaar na de verkiezingen nog steeds op zijn post. Peci: „Na de aanval op Banjska hebben we meer contact met de Serviërs en hebben we een goede relatie opgebouwd.”

Ilir Peci, burgemeester van Zvecan
Foto Bojan Slavkovic

Omringd door prikkeldraad

Milicevic denkt daar anders over. „Drie van de vier gemeenten zijn volledig disfunctioneel”, zegt hij. „Kijk zelf maar in het dorp Zvecan.” Daar is het gemeentehuis omringd door prikkeldraad en zeven gevechtsvoertuigen van de NAVO-missie KFOR. „We bewegen wat heen en weer om warm te blijven”, zegt een VN-soldaat op een koude novemberavond. Een Kosovaarse vlag hangt uit het gemeentehuis, maar het is onmogelijk de voordeur te bereiken. Alleen straathonden kunnen door het prikkeldraad, al blijft eentje eraan hangen. En sinds de verkiezingen heeft de derde burgemeester, die van het dorpje Leposavic, het gemeentehuis niet verlaten, uit angst voor protesterende Serviërs.

„Onder de Servische gemeenschap heerste al langere tijd veel woede”, zegt Milicevic. Hoewel zijn organisatie een escalatie voorspelde, wilde de internationale gemeenschap – de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben een belangrijke diplomatieke rol in dit conflict – niet luisteren. En toen vond de aanval bij Banjska plaats. „Maar wat er precies in Banjska is gebeurd en wie er precies achter zitten, daar gaan we nooit achter komen. Zeker niet.”

Een patrouille van KFOR, de door de NAVO geleide internationale vredesmacht in Noord-Kosovo.
Foto Bojan Slavkovic

Politieke initiatieven om het conflict te sussen, vallen in zowel Servië als Kosovo in dorre aarde. Hoewel beide landen in 2013, op initiatief van de Europese Unie, een verklaring ondertekenden om de banden te normaliseren, blijken beide handtekeningen jaren later betekenisloze pennenstreken. Ook in dit voorjaar kwam er een compromisvoorstel vanuit de EU: Kosovo zou de Serviërs in Noord-Kosovo meer rechten geven en Servië zou Kosovo’s soevereiniteit erkennen. Maar Servië weigerde te tekenen.

De Servische president Aleksandar Vucic gebruikt de situatie van Serviërs in Kosovo om de aandacht af te leiden van binnenlandse problemen. En premier Albin Kurti van Kosovo, sinds 2021 aan de macht, voert een openlijk nationalistische agenda en lijkt de Serviërs terug te willen pakken voor wat zij Kosovo in het verleden hebben aangedaan.

Lees ook dit commentaar over de rol van de EU

EU moet meer doen om oorlog op Balkan te voorkomen

Nog minder leefbaar

Hoewel Serviërs en Albanezen verschillende verklaringen geven voor de recente gebeurtenissen, zijn beide groepen het over één ding eens: de conflicten hebben Noord-Kosovo nog minder leefbaar gemaakt dan het al was.

De Servische oppositiepoliticus Aleksandr Arsenijevic en de Albanees Betim Osmani, die een lokale ngo leidt, begroeten elkaar hartelijk in een café in het voornamelijk door Servische Kosovaren bewoonde Noord-Mitrovica. Beide zoeken ze al jaren naar verzoening tussen beide bevolkingsgroepen, maar het afgelopen jaar is Arsenijevic minder hoopvol gestemd over een vreedzame coëxistentie.

„Noord-Kosovo is het front tussen Belgrado en Pristina”, zegt hij. „We leven nu in de ergste situatie van de afgelopen vijftien jaar.” Osmani: „Wij grappen dat criminelen in de gevangenis horen en dwazen in een opvang, maar bij ons regeren criminelen en dwazen dit land al twee decennia.”

In Zvecan is het gemeentehuis omringd door prikkeldraad en zeven gevechtsvoertuigen van de NAVO-missie KFOR

Het gevolg? Niet alleen uit Banjska vertrekken mensen, maar uit heel Noord-Kosovo. „Het is nu vrijdag en kijk naar buiten”, zegt Arsenijevic. „Een paar jaar geleden zat het hier vol studenten, je kon geen plek vinden in geen enkel café.” Nu is het doodstil. In Arsenijevic’ café zit niemand. „Oudere generaties zijn bang om opgepakt te worden door Kosovo voor oorlogsmisdaden”, zegt Arsenijevic over de jarenlange burgeroorlogen na het uiteenvallen van Joegoslavië in de jaren negentig. „En jongere generaties zijn bang dat ze gearresteerd worden door Kosovo vanwege hun verzet.”

Ook Milivecic, van ngo Aktiv, ziet dat duizenden mensen uit Noord-Kosovo vertrekken. „Zoveel mensen zijn extreem teleurgesteld in de situatie waar we nu in zitten”, zegt Milivecic. „Sommigen zijn fysiek aangevallen, anderen worden vervolgd en gearresteerd voor niks. Maar de meesten vertrekken omdat ze gewoon uitgeput zijn door de situatie hier en geen perspectief zien voor de toekomst. Nog veel meer mensen zullen vertrekken.”

Maar oppositiepoliticus Arsenijevic niet. „Ik zal Kosovo nooit verlaten. Hier heeft mijn familie land, hier wil ik een gezin stichten. Ik ga naar bed als een Serviër en sta ik op als een Serviër, ik blijf hier. Al eindig ik in de gevangenis.”

Overleden agent

Een paar kilometer buiten Noord-Kosovo, waar de Servische vlaggen niet meer zichtbaar zijn, staat het huis van de overleden politieagent. Het is er stil. Zijn vrouw wil liever niet praten, omdat het nog te emotioneel is – wat te zien is haar opgezwollen wallen onder haar ogen. „Het was een rustige en positieve man”, zegt ze terwijl ze in de woonkamer naar de uitgestalde foto’s en oorkondes van haar man kijkt. Haar oudste zoon haalt een oom op, die wel wat wil zeggen namens de familie.

Zoon Jetlum en oudere broer Gani van de gedode politieman Afrim Bunjaku bij een tafel met herinneringen aan hem.
Foto Bojan Slavkovic

„Mijn jongste broer Afrim was blij dat hij als commandant mocht dienen in Noord-Kosovo”, zegt de oom, Gani Bunjaku (73). „Naast een pistool kreeg hij ook een automatisch wapen, want het is een gevaarlijk gebied.” En daarvoor waarschuwde Gani zijn jongere broer ook: „Ik zei hem vanaf het begin dat ik bang was dat hij naar dat gebied ging, maar hij glimlachte en zei dat Noord-Kosovo ook onderdeel is van Kosovo.”

De familie had de avond voor de aanval nog contact met Afrim. Er werd al gewaarschuwd voor een aanval, omdat in de dagen ervoor wagens en wapens waren gezien. Toch ging Afrim erheen. Wat kan ik anders, had hij gezegd, het is mijn baan. Zijn oudste zoon, Jetlum (19), wil nu ook bij de politie. Net als zijn vader.

Wraakgevoelens koestert oom Gani niet. „Ik hoop slechts dat Afrim het laatste slachtoffer is van dit conflict.”