De genomineerden voor de Turner Prize zijn alle vier helemaal bij de tijd

Britse prijs beeldende kunst Drie vrouwen en een non-binaire kunstenaar zijn de genomineerden voor de belangrijke Turner Prize die woensdag 7 december wordt toegekend. Ook dit jaar is er weer ophef, maar nu eens niet over de kunst of de kunstenaars – integendeel! Dit keer is de jury schuldig: niet onafhankelijk en professioneel te nauw betrokken bij de genomineerden.

Heather Phillipson
Merkwaardigheid en verwarring

Installatie van Heather Phillipson op de Turner Prize expositie in Tate Liverpool. Foto Matt Greenwood/ Tate

De entree tot de wereld van Heather Phillipson (1978) bestaat uit twee wanden met beeldschermen vol ogen die je bijna beschuldigend aankijken. Olifantenogen, uilenogen, hagedissenogen, mensenogen. Daarna heeft ze in een multimediale ruimte geprobeerd een eigen ecosysteem te scheppen, donker en vol verwijzingen naar klimaatverandering. Een bos grote, lege gasflessen tinkelt tegen elkaar aan als een gigantische windvanger en op een paar schermen hangen grote, vlammende perziken boven zee.

Phillipson ziet haar werk als het maken van composities met licht, beelden en muziek. Meestal weet ze van tevoren niet waar ze zal eindigen. „Ik snuffel rond als een hond, houd mijn neus bij de grond en volg het spoor zodra ik een goede vleug ruik”, vertelt ze in haar introductiefilmpje bij de tentoonstelling. Ze streeft merkwaardigheid en verwarring na, zegt ze, en ze is „geïnteresseerd in de eigenschap van alles om voor iets anders te staan”.

Een van Phillipsons bekendste kunstwerken is de enorme dot slagroom die van 2020 tot september 2022 tijdelijk op een van de sokkels rond Trafalgar Square in Londen stond, met een drone in de vorm van een vlieg. De slagroom stond volgens Phillipson voor politieke onvastheid, de drone verwees naar de beveiligingscamera’s op en rond het plein waar de autoriteiten de boel mee in de gaten houden. Ook in de drone zelf zaten camera’s, waarvan de beelden op een livestream te volgen waren.

Veronica Ryan
Herkomst en identiteit

Installatie van Veronica Ryan op de Turner Prize expositie in Tate Liverpool. Foto Matt Greenwood/ Tate

Identiteit, geschiedenis, hoe de menselijke psyche werkt. Veronica Ryan (1956) onderzoekt „hoe we ons verhouden tot objecten en hoe die zich weer tot ons verhouden”. Ze is dol op „tegenstellingen en paradoxen en hoe die iets zeggen over onze cultuur in bredere zin”. Ryan verzamelt spulletjes en materialen „als een ekster” en gebruikt ze voor haar kunst.

In Liverpool is de ruimte voor Ryans deel van de tentoonstelling helemaal geel geverfd. Haar kleurige gehaakte tasjes met fruit of de resten daarvan contrasteren met de muren en doen samen aan een kleurrijke markt denken. Vanzelf komt ook een associatie met milieubewustheid op, omdat Ryan zwerfplastic, vislijnen en ander verpakkingsmateriaal verwerkt in haar stukken. Kartonnen of plastic schaaltjes met cacaovruchten liggen verspreid door de ruimte.

Ryans nominatie voor de Turner Prize omvat ook de grote tropische vruchten die in het Oost-Londense Hackney op een pleintje staan: enorme stukken custardappel, broodfruit en zuurzak. Ze vormen het eerste officiële monument om de Windrush-generatie te vieren, de Britten die uit voormalige koloniën in het Caribisch gebied naar het Verenigd Koninkrijk kwamen in de jaren vijftig, zestig en zeventig. Haar ouders namen Veronica Ryan als baby mee naar het VK. In het introductiefilmpje gaat ze langs de markt en boent liefdevol de vlekken van een van haar vruchten.

Ingrid Pollard
‘Black Boy’ is nog overal

Installatie ‘Seventeen of Sixty Eight’ van Ingrid Pollard op de Turner Prize expositie in Tate Liverpool. Foto Sonal Bakrania

„Het verborgene en dat wat niet verborgen is”, liggen volgens Ingrid Pollard (1953) aan de basis van haar werk. Pollard werd in Guyana geboren en kwam als vierjarige naar Engeland, in een periode waarin duizenden gezinnen uit de Cariben en West-Afrika naar het Verenigd Koninkrijk kwamen. Als tiener begon ze met fotograferen met de camera die haar vader haar had geleend.

De kunst van Pollard sluit de tentoonstelling in Liverpool af en haar werk laat zien hoezeer racisme nog verweven is in de Britse samenleving. Soms is haar werk expliciet, zoals bij haar verzamelingen van afbeeldingen en advertenties van ‘Black Boy’. Een bord voor een menukaart vastgehouden door een zwarte kok, foto’s van een pub of straten die ‘Black Boy’ heten. „Het gaat om ras, maar meer nog om Brits zijn en wat we daaronder verstaan”, zegt Pollard in de introductie.

Andere werken zijn meer intuïtief, zoals de installaties van hout, touw en grote zagen die repeterend heen en weer zwiepen of een soort knielende beweging maken. Ze zijn onderdeel van Bow Down and Very Low – 123, een serie objecten waarmee Pollard de curtsy onderzoekt, naar aanleiding van een filmpje uit 1947 van een zwart meisje dat een kniebuiging maakt. „Dit gaat over machtsmisbruik en hoe het lichaam zich daartoe verhoudt.”

Sin Wai Kin
Spelen met het narratief

De installatie ‘It’s Always You’ van Sin Wai Kin op de Turner Prize expositie in Tate Liverpool. Foto Matt Greenwood/ Tate

Sin Wai Kin als intergalactische nieuwslezer. Sin Wai Kin als vier leden van een Koreaanse boyband. Sin Wai Kin als schakende drag queen. Sin Wai Kin (1991) speelt met identiteit en gender, geïnspireerd door personages uit fantasy en sciencefiction. „Ik gebruik speculatieve fictie om maatschappelijke verhaallijnen uit elkaar te halen en opnieuw op te bouwen. We kennen allemaal die ervaring van het bestaan in een binair narratief”, vertelt Sin in de introductie, waarmee hen bedoelt dat je als meisje of jongen, als man of vrouw wordt benaderd. Sin werd geboren als Victoria Sin.

Op de tentoonstelling staan de leden van de boyband als levensgrote kartonnen poppen afgebeeld. Het zijn vier verschillende Sins, waarmee hen de draak steekt met de typetjes in een boyband waarmee fans zich graag identificeren. Sin wil ermee aanzetten tot nadenken over hoe we identiteit construeren. De leden hebben namen: The Universe (de mooie jongen), The Storyteller (de serieuze), The One (de kinderlijke) en Wai King (de hartenbreker).

Dat Sin steeds zelf alle personages verbeeldt, is nooit een bewuste keuze geweest. „Het begon met mijn eerste personage Victoria. Terugkijkend probeerde ik de westerse vrouwelijkheid te ontleden waar ik mee geassocieerd werd, waarvan ik me had aangeleerd die te willen.” Dat past hen ook op de andere karakters toe. „Ik probeer steeds dat ideaalbeeld te ontleden en weer op te bouwen.”

Sin Wai Kin – ‘A dream of Wholeness in Parts’ (still) Foto Chi-Wen Gallery/Soft Opening

Vier heel verschillende tentoonstellingen

Op de vierde verdieping van het Tate Liverpool wandel je door vier heel verschillende tentoonstellingen. Al hebben ze één overeenkomst: allemaal onderzoeken ze hedendaagse vraagstukken, van racisme tot gender en klimaatverandering.

De vier kunstenaars achter de exposities zijn de genomineerden voor de Turner Prize, de jaarlijkse Britse onderscheiding voor hedendaagse kunst georganiseerd door de vier Tate-musea in Londen, St. Ives en Liverpool. Een even prestigieuze als omstreden prijs. Omdat moderne kunst uit zichzelf al allerlei emoties oproept, maar vooral omdat de Turner Prize het uitlokken van controverse zo’n beetje tot doel heeft verheven. De afgelopen jaren is echter steeds vaker de prijs zelf onderwerp van discussie, in plaats van de kunst.

De selectie van de finalisten dit jaar was, zoals vaker bij de Turner Prize, een stellingname op zich. Drie vrouwen en een non-binaire kunstenaar maken volgende week woensdag 7 december kans op de prijs: Heather Phillipson, Ingrid Pollard, Veronica Ryan en Sin Wai Kin. Voor het eerst koos de jury een non-binaire genomineerde, zoals er in 1997 voor het eerst enkel vrouwen en geen mannen genomineerd werden. En drie van de genomineerden zijn niet wit.

Voor het eerst koos de jury een non-binaire genomineerde, en drie van de genomineerden zijn niet wit

De tentoonstelling en de genomineerden krijgen over het algemeen enthousiaste recensies in de Britse media – na drie nogal chaotische jaren op rij met veel negatieve publiciteit. In 2019 wonnen alle finalisten gezamenlijk, nadat zij de jury hadden weten te overtuigen dat het competitieve element van de prijs niet bij hen paste (zij bepleitten juist solidariteit in de kunst en de samenleving). Het leidde tot opgetrokken wenkbrauwen in en buiten de kunstwereld, omdat het zo niet meer om de kunst maar om het statement zou gaan.

In 2020 verviel de uitreiking vanwege de coronacrisis. Vorig jaar koos de organisatie ervoor om alleen collectieven te nomineren. Door de lockdowns waren ‘gewone’ tentoonstellingen van individuen amper mogelijk geweest en dit was een mooie gelegenheid om het belang van gezamenlijkheid uit te drukken, vond de jury.

Dat was weer mis. Sommige van de collectieven hadden meer weg van lokale buurtverenigingen en clubjes activisten dan van kunstenaars, was de belangrijkste kritiek. En het leek erop dat de jury geforceerd in alle vier landen van het Verenigd Koninkrijk naar genomineerden had gezocht. Uiteindelijk won een collectief in het Noord-Ierse Belfast.

De recensent van het linkse dagblad The Guardian schreef vorig jaar dat „na de lange en weerbarstige geschiedenis van de Turner […] het goed zou zijn om de prijs nu te zien imploderen”. En de conservatieve The Daily Telegraph noemde de editie van 2021 „misschien wel de slechtste” sinds het begin van de prijs in 1984, vond de selectie „irrelevant” en „een beschadiging voor de reputatie van de prijs”.

De jury zou onafhankelijk moeten zijn, maar drie van de vier juryleden dit jaar waren betrokken bij de exposities van drie van de genomineerden

Als links en rechts elkaar vinden in hun kritiek, zit daar dan een kern van waarheid in? In elk geval legt het commentaar een dilemma voor de organisatie van de prijs bloot; of ze vooral de tijdgeest willen vangen of liever naar de kwaliteit van kunst kijken. Het was in elk geval weer gelukt, zoals The New York Times schreef in 2019, om „de status van het belangrijkste gespreksonderwerp in de Britse kunstwereld te handhaven”. En anders op zijn minst de recensenten „de kans te geven te klagen over de staat van die kunstwereld”.

Dit jaar zijn de vier genomineerden in elk geval allemaal kunstenaars en hun creaties kunnen over het algemeen ook in een galerie hangen. En daar zit meteen het pijnpunt dit jaar. De jury verandert jaarlijks en zou onafhankelijk moeten zijn, maar drie van de vier juryleden dit jaar waren betrokken bij de exposities van drie van de genomineerden. „Het is op zijn minst institutioneel lui en het suggereert dat carrières van kunstenaars in het VK steeds meer neerkomen op inteelt, zelf-selectie en een aangelegenheid voor insiders zijn”, schreef het Britse kunsttijdschrift ArtReview. Gelukkig, toch nog ophef voor de Turner Prize.

De Turner Prize tentoonstelling met werk van de vier genomineerden is t/m 19 maart te zien in Tate Liverpool. Toegang gratis. Inl: tate.org.uk

Lees verder…….