De Arabisch-joodse kunstenaar Michael Rakowitz: ‘Ik hoop dat mijn werk nieuwe manieren van verbinden zichtbaar maakt’

Na een uur praten met Michael Rakowitz stel ik eindelijk de vraag waarmee ik had moeten beginnen. Ik durfde alleen niet – de vraag is te beladen, te complex, te gevaarlijk misschien zelfs wel. Praten over kunst is makkelijker, zeker als je, zoals Rakowitz, een ambitieus en bijzonder openbaar kunstwerk voor Den Haag aan het ontwikkelen bent. Een werk dat perfect aansluit bij de actualiteit, én bij zijn identiteit van Arab Jew. Uiteindelijk gooi ik, na een korte stilte, alsnog vrij lomp op tafel:

„Hoe gaat het eigenlijk met u?”

Rakowitz kijkt me met droevige ogen aan en zegt: „I am broken.”

Hij herpakt zich. „Zelf heb ik eigenlijk weinig te klagen, want ik woon niet daar. Maar de Palestijnen van wie ik hou, in Palestina en de rest van de wereld, met hen gaat het niet goed. De vrouw van mijn broer heeft familie in Israël, met hen gaat het niet goed. Voormalige studenten van me in de Palestijnse gebieden, mijn huidige Palestijnse en Israëlische studenten, het gaat met hen allemaal niet goed.” Hij pauzeert. „In oktober, twee weken na de aanval, werd ik vijftig. In mijn jeugd leerde ik op de Hebreeuwse school over de Tweede Wereldoorlog, over de Holocaust en altijd was er weer die frase: dit nooit meer. Maar nu moet ik constateren dat ‘dit’ tijdens mijn leven telkens opnieuw gebeurt, in Rwanda, in Tigray, met de Oeigoeren, in Darfur, nu in Palestina. Dat mensen die vragen om een staakt-het-vuren als antisemieten worden weggezet. Of dat er op de universiteit in Amerika waar ik lesgeef, uitgebreid steun is voor de joodse en Israëlische studenten, maar dat Palestijnen en Arabische studenten en studenten van kleur worden genegeerd. Alsof de situatie niet ook voor hen vreselijk is. Ik ben in de rouw, sinds 7 oktober, en vind het lastig om te werken. Ik begrijp Adorno’s uitspraak over de onmogelijkheid van het maken van kunst na de Holocaust ook veel beter.”

Michael Rakowitz ontvangt keramiek in de bibliotheek Ypenburg in Den Haag.
Foto Wineke van Muiswinkel

Confronterend

Dat we hier over kunst praten terwijl er in Israël en Palestina een vernietigende oorlog gaande is, is voor Rakowitz extra confronterend omdat zijn werk vrijwel altijd gaat over onderwerpen als vernietiging, herinnering en wederopbouw. Dat komt deels voort uit zijn eigen verleden: Rakowitz’ joodse grootouders, wier familie al zeker vijfhonderd jaar in Irak woonde, werden in 1941 gedwongen het land te verlaten. Ze belandden op Long Island in de VS, waar Rakowitz’ opa een im- en exportbedrijf begon, maar afscheid nemen van Irak konden ze niet. Rakowitz: „Ik noem mijn grootouders wel de eerste installatiekunstenaars die ik heb ontmoet, omdat hun Amerikaanse woning een grote tijd- en ruimtecapsule was. Hun huis ademde in alles Irak. Het hele interieur kwam uit Irak, het tapijt, de vloer, de muziek tijdens feestjes kwam uit Irak en alles uit de keuken kwam al helemaal uit Irak – de geur, de smaak, hun woning was er van doortrokken. Een huis als een portal, een doorgangsruimte, waarmee ze hun Amerikaanse leven verbonden met de plek waaruit ze absoluut niet hadden weg gewild.”

Bagdad

Rakowitz raakte zelf van zijn achtergrond doordrongen toen hij in 1991 Bagdad voor het eerste live op tv zag: de stad baadde in het groene licht van de nachtcamera’s van CNN, die filmden hoe de Amerikanen de stad met bommen bestookten. Rakowitz realiseerde zich dat de stad waaruit zijn grootouders waren gevlucht nu door hun huidige landgenoten werd platgegooid, en dat hij alle gebouwen, alle cultuur, die daar live werden vernietigd nooit meer zou zien. Toen zijn moeder ook nog opmerkte: „Weet je wel dat er geen enkel Iraaks restaurant is in New York”, besefte hij dat ‘Irak’ voor de Amerikanen louter olie en geweld betekende. Van de eeuwenoude cultuur, de historische complexiteit, de gelaagdheid wisten de bommengooiers niks.

Die band met het verleden, en met zijn achtergrond als ‘Arabische jood’ (een term die onder fanatieke zionisten veel weerstand oproept), en de manier waarop de geschiedenis wordt doorgegeven zijn sindsdien belangrijke leidraden in Rakowitz’ werk. In 2004 bijvoorbeeld, heropende hij in New York de winkel van zijn grootvader en probeerde hij Iraakse dadels naar Amerika te importeren – wat aanvankelijk hopeloos mislukte. Sinds diezelfde tijd geeft hij, samen met zijn moeder, workshops Iraaks koken onder de titel Enemy Kitchen (een typisch warm-sarcastische Rakowitz-titel) en begon hij, samen met een groot aantal van zijn medewerkers, het ambitieuze project The invisible enemy should not exist, waarin ze vernietigd of gestolen Iraaks cultuurgoed herscheppen, zoals de 7.000, vaak zeer oude en bijzondere objecten, die na de Amerikaanse inval van 2003 uit het Nationaal Museum in Bagdad verdwenen. Rakowitz en zijn medewerkers maken de voorwerpen minutieus na, op ware grootte, alleen nu uit hedendaagse, veelkleurige Iraakse verpakkingen voor dadelsiroop en koekjes.

Het kunstwerk The Invisible Enemy Should Not Exist van Michael Rakowitz in Londen.
Foto Gautier DeBlonde

Opgravingen

Juist die band met de complexiteit van de geschiedenis was een belangrijke reden voor kunstcentrum Stroom om Rakowitz voor te dragen bij de gemeente Den Haag om een groot openbaar kunstwerk te maken, gebaseerd op de archeologische opgravingen die plaatsvonden rond de aanleg van de nieuwe Rotterdamsebaan. Rakowitz kwam met het plan om aan de hand van de archeologische vondsten te laten zien hoe een stad als Den Haag al vele eeuwen wordt bepaald door de instroom van mensen die zich nieuw in het gebied vestigen – eerst de Romeinen, daarna de middeleeuwse Nederlanders, Indonesiërs, Surinamers, Marokkanen, Turken tot, nu, Irakezen, Syriërs, Oeigoeren. Rakowitz besloot de Romeinse archeologische objecten, vaak alleen nog fragmenten, te ‘herscheppen’ op een groter formaat, en dat te doen met scherven van serviezen, afkomstig van al die hedendaagse Haagse culturen. Om die scherven te verzamelen organiseert Rakowitz in juni, samen met de Haagse Participatie Keuken, enkele grootse diners, waarbij mensen wordt gevraagd hun maaltijd te nuttigen op zelf-meegebracht serviesgoed. Na het diner wordt dat servies ritueel, door middel van een Indonesische ‘bordendans’, gebroken. Uit de scherven worden vervolgens de nieuwe beelden, gebaseerd op de archeologische vondsten gemaakt – kunstwerken waarin een keur van verhalen, tijden en culturen bij elkaar komen. Daarmee worden de beelden van heel veel Hagenaren, maar zijn ze ook typisch Rakowitz: al zijn fascinaties, van de gelaagdheid van de geschiedenis tot koken en het geven van nieuwe betekenis aan bestaande objecten, komen in Be Longing bij elkaar. „Ik hoop”, zegt hij, „dat het werk nieuwe manieren van verbinden zichtbaar maakt. Al die scherven die eigenlijk niet bij elkaar lijken te passen, verschillende vormen uit verschillende culturen, die toch één geheel worden. En het lijkt me prachtig als mensen over vele jaren nog naar deze beelden terugkeren om de scherf aan te wijzen, afkomstig uit het bord dat hun oma uit Indonesië meebracht.”

Lees ook De Sharjah Biennale keert zich af van het eurocentrisme, en viert het postkolonialisme

Abdulrahim Salem, The Unknown Sailor, 2023

‘Be Longing’ gaat, net als ‘The invisible enemy should not exist’, over het geven van nieuwe lading, nieuwe betekenis aan bestaande, vaak historische voorwerpen. Is dat belangrijk voor u?

„Dat is misschien wel de basis van mijn werk. Dat begon in 2004; ik had de winkel van m’n grootvader in New York heropend, en zat daar te wachten op dadels uit Irak die niet wilden komen. Om me heen stonden pakken Iraakse dadelsiroop, waarvan de etiketten de afkomst niet konden vermeldden, want dan kwamen ze het land niet in. Koekjes, gemaakt met Iraakse dadels, zogenaamd uit Saoedi-Arabië. Ik besefte dat deze producten in Amerika alleen werden geaccepteerd als ze zich anders voordeden dan ze waren. Toen dacht ik aan al die verdwenen objecten uit het nationale museum en besefte dat die misschien alleen als een soort geesten konden terugkeren, en dat ze er als geesten anders uit zouden zien. Daarom begon ik foto’s van die voorwerpen op te zoeken en ze na te maken met hedendaagse materialen. Als een teken van culturele veerkracht, om te laten zien dat traditie één lange onderbroken lijn is, waarin dingen juist steeds kunnen veranderen. En zelfs uiteindelijk weer kunnen verdwijnen.”

De Amerikaanse kunstenaar Michael Rakowitz: „Mijn atelier is nu mijn keuken. Sinds 7 oktober ben ik vooral aan het koken.”
Foto Wineke van Muiswinkel

U werkt vaak met objecten van anonieme makers en werkt veel samen met anderen – alsof u zelf uit uw werk wilt verdwijnen.

„Ik ben inderdaad niet erg geïnteresseerd in de romantische westerse notie van het auteurschap, als ik dat idee kon opheffen deed ik het meteen. Het gaat in mijn werk niet om mij, ik maak het niet voor de markt of de geschiedenisboeken, ik wil kunst maken die betekenis heeft voor de mensen in de directe omgeving van het werk. Als mensen in Den Haag straks naar Be Longing gaan, hoop ik dat ze nadenken over de vazen, over hun geschiedenis, niet over mij. Er is ook niemand meer die weet hoe de kunstenaars heetten die de oude Assyrische vazen maakten. Maar daarom zijn ze toch niet minder mooi?”

Heeft dat verlangen naar ongrijpbaarheid te maken met uw achtergrond? U bent een Arabische jood; dat lijkt heden ten dage de perfecte innerlijke tegenstrijdigheid.

„Maar voor mijn familie en voor mij heeft die tegenstrijdigheid nooit bestaan, die bestaat alleen voor anderen. Dat is ook mede het probleem. Allerlei mensen, vooral fanatieke zionisten, proberen die achtergrond nu te ontkennen, zeggen dat Arabische joden niet bestaan. Dat is niet waar, kijk alleen al naar de boeken die in mijn familie zijn overgeleverd. Maar nog belangrijker is voor mij de constatering dat deze twee culturen tot voor minder dan honderd jaar geleden innig met elkaar waren verbonden. Mensen hebben er nu politiek belang bij ze uit elkaar te drijven, maar historisch is dat onzin. Mijn vriendin Ella Shohat heeft eens gezegd dat we ‘Arab Jew’ eigenlijk met een streepje zouden moeten schrijven. Een streepje dat die woorden niet uit elkaar drijft, maar ze verbindt, als een brug, een hechting. Zoals het historisch was.”

Uw werk in Den Haag heet Be Longing; u grijpt ook vaak terug op het verleden. Is dat melancholie, nostalgie?

„Melancholie, nostalgie … Het nauwkeurigste woord is denk ik het Arabische woord ‘thikra’. Dat lijkt wel wat op het Proustiaanse idee van herinnering. Bij zijn madeleine gaat het om de smaak en de reukervaring van de herinnering, die hem als het ware terugvoeren naar een andere dimensie. Dat herken ik: als ik de recepten van mijn grootmoeder maak, ruik ik haar keuken, de kruiden die ze gebruikte … Zo’n herinnering is krachtiger, rijker dan een foto.”

Hoe gaat u met die herinneringen om in de huidige situatie?

„Ik maak nauwelijks nog kunst. Mijn atelier is nu mijn keuken. Sinds 7 oktober ben ik vooral aan het koken, ‘rouw-koken’ noem ik het. Ik maak traditioneel Iraaks-joodse recepten, sjabbat-gerechten, met een kruidenmengsel dat ik heb gekregen van mijn beste vriend die woont in Beth-lehem. Ik verhit olie, gooi er uien en knoflook bij en Baharat en ineens hangt in mijn keuken de geur van Beth-lehem. Daar zitten we dan een paar uur, mijn Palestijnse vrienden en ik, bij elkaar. Weet je, op dit moment lijkt verbinding tussen Joden en Arabieren verder weg dan ooit. Als Arabische jood wil ik juist laten zien dat die tegenstelling niet klopt, voor mij moet kunst juist laten zien dat die verbinding ooit weer mogelijk zal zijn – juist nu niemand daar meer in gelooft. Dat is voor mij kunst: een plek waar het onmogelijke in zicht blijft.”

De diners op 29 en 30 juni zijn voor iedereen uit Den Haag toegankelijk. Meer informatie op: stroom.nl