Column | Waar ik fout zat: mijn stondpunt

Marike Stellinga

Ik had er moeite mee dit jaar. Waarover ben ik van mening veranderd? Wat is mijn stondpunt? Ik heb me gek gezocht. Al sinds taalkundige Wim Daniëls het geweldige woord ‘stondpunt’ bedacht voor een standpunt dat je hebt verlaten, schrijf ik elk jaar voor de zomer een column over mijn stondpunten. Als een remedie tegen zwelgen in mijn eigen gelijk. Zelden heb ik er zo lang over gedaan als dit jaar. Terwijl er wel direct een fundamentele kanttekening bij me opkwam over mijn schrijfsels. Maar was het wel een stondpunt? Nee, het was meer een besef dat ik lang met een beperkte blik naar de wereld had gekeken.

Ik ben me een jaar of zeven geleden langzaam meer gaan verdiepen in klimaatverandering, toen ik doorkreeg dat het politieke gevecht – en het sociaal-economische beleid – steeds meer over klimaatbeleid zou gaan. Ik zag dat de lobby van grote bedrijven overheidsgeld probeerde los te peuteren met een appèl op duurzaamheid. Tijd om op te letten. Ik ben er ingestapt met een beleidsblik. Ik denk dat ik me daarom lang vooral concentreerde op hoe je de uitstoot van broeikasgas CO2 kan verminderen. Dat was immers de politieke opdracht na het akkoord van Parijs in 2015. Ik pleit hier al jaren voor een CO2-heffing, en daarmee voor een harde begrenzing van de economie om klimaatverandering tegen te houden.

Maar het probleem is groter en ingewikkelder, dringt de laatste jaren steeds meer tot mij door: het gaat over het verdwijnen van planten- en diersoorten, over een insectencrisis, over ecologische systemen die mogelijk (onherstelbaar?) kantelen. Hoe weeg je dat voldoende mee in beleid? Moet je de natuur een prijs geven? Of kom je er zo niet en moet je harde grenzen stellen? Ik was me wel van deze kwesties bewust, maar had ik er de aandacht voor die het verdient? Nee.

Over zulke oogkleppen hielden de economen van het CPB in juni een mooie middag vol zelfreflectie. Daar sprak de Britse econoom Diane Coyle, hoogleraar aan Cambridge en lang topambtenaar. Zij verzet zich tegen hoe economen zichzelf graag zien: als loodgieters of ingenieurs die neutraal beleidsadvies geven. Maar er zitten vaak verborgen normen in economische adviezen. Erken dat, betoogde zij. Zo was het gros van de Britse economen tegen de Brexit: het zou de economie schaden. Maar de ongelijke verdeling van economische groei kreeg pas na de Brexit-stem meer aandacht van economen, zei Coyle, terwijl dat wel veel kiezers bezighield.

Economen kunnen niet alle politieke vragen van een technisch antwoord voorzien, benadrukte Coyle. Soms kijken ze onnodig smal. Grote infrastructuurprojecten kunnen economen makkelijk kapot rekenen, zei Coyle. Je berekent de kosten en de baten en kijk: het kan niet uit. Waarom vragen economen zich niet af hoe een nieuwe spoorlijn naar een buitengebied wél een succes wordt? Bijvoorbeeld door nieuwe woonwijken langs de spoorlijn te bouwen.

Ik dacht aan gratis kinderopvang. Bereken de kosten en baten en je komt er snel op uit dat het Nederlandse vrouwen niet veel meer laat werken. Maar gratis opvang kan wel de norm over vrouwen en werk veranderen, denkt Pieter Hasekamp van het CPB. En zo toch grote invloed hebben.

Een stondpunt is: ik vond A en nu vind ik B. Maar even fundamentele veranderingen van inzicht gaan over je blik verbreden. Over beseffen: ik keek vooral naar A en B, maar er is nog een heel alfabet.

Marike Stellinga is econoom en politiek verslaggever. Ze schrijft elke week op deze plek over politiek en economie.

Lees verder…….