Column | Vogel Rok

‘Even achtbanen kijken’, is iets wat Ezra en ik al jaren graag doen. We zoeken op YouTube de meest krankzinnige rollercoasters op braakliggende terreinen in Dubai uit, laten ons honderd meter naar beneden storten, kurkentrekker na kurkentrekker, achterstevoren, hangend onder een rails, op de motor van Hagrid, en geven ondertussen onderkoeld, zakelijk commentaar. „Dit verloop imiteert overduidelijk de Takabisha in Fuji-Q Highland, maar dan minder virtuoos.”

„Check jij de G-krachten even? Komt aardig in de buurt van de Kingda Ka, geloof ik.” Als het echt te gek wordt, en we zelfs van onder ons dekentje op de bank onze maag voelen omkeren, worden we wat stiller.

„Zou jij in deze durven?”, vraagt Ezra dan altijd voorzichtig. „Nooit van m’n leven”, zeg ik dan. „Ik ook niet”, zegt hij opgelucht, alsof ik de tickets voor Phantasialand al geboekt had.

Maar daar stonden we dan toch opeens voor de good old Vogel Rok in de Efteling. Een achtbaan in het donker gaat hard, maar zonder al te malle verrassingen.

Ik dacht aan mezelf, vroeger. Hoe ik na heel veel gedraal en getwijfel het Pythonkarretje instapte, om er in dezelfde beweging aan de andere kant van het perron weer uit te klauteren. Of de eerste keer in de toen nog splinternieuwe Vogel Rok. Op de actiefoto zag je slechts een plukje haar, want ik zat opgekruld in het karretje te bidden om verlossing.

Ezra slikte. Ik slikte. De reusachtige adelaar bij de ingang keek streng op ons neer. „We gaan het doen”, zei ik. Ik pakte zijn hand, we liepen de rij in. Alles aan hem was onwillig, zijn voeten probeerden te moonwalken richting de uitgang, zijn schouders had hij opgetrokken. „Gaat deze achteruit?”, vroeg hij. „Nee hij gaat niet achteruit”, zei ik. „En op z’n kop?”, vroeg hij. Zelfs onze gebruikelijke achtbanentaal, met loopings en cobra rolls, was even weggevallen tussen de spelonken van zijn onpeilbare huivering.

Ik keek naar zijn witte wangen, zijn donkere ogen. Hij kauwde op zijn lip. „En hoe hard gaat hij?” „Enigszins hard, maar niet extreem hard”, zei ik leugenachtig, terwijl ik me in een flits de ondraaglijke lichtheid in mijn hersenpan in de scherpste bochten herinnerde. Moest ik hem niet gewoon vertellen wat hem zou overkomen? Dat hij het waarschijnlijk hartstikke eng zou vinden? Was ik zijn vertrouwen met mijn relativering niet aan het schaden? En waarom moest hij eigenlijk überhaupt in achtbanen durven?

Ik had het er zo druk mee dat ik mijn eigen zenuwen vergat. Soms is je eigen kind het kind in jezelf. Ik hielp Ezra én kleine Sarah de achtbaan in.

We stonden vooraan. Daar kwam de trein aanrollen. We gingen in het wagentje zitten en trokken de beugel dicht. Een Eftelingmedewerker zag Ezra’s bleke gezicht. „Je bent er zo doorheen”, zei hij geruststellend, alsof we een prik gingen halen. Ezra keek mij gelaten aan. Toen verdwenen we in het donker.

„Mama mia”, zuchtte hij toen we het perron weer binnen reden. We stapten uit, allebei wat trillerig. „Ik heb het gedaan hoor”, zei hij tegen de Eftelingmedewerker. Die gaf hem een high five. Op de actiefoto was slechts een plukje van zijn haar zichtbaar.

„Je hebt gelogen”, zei hij verontwaardigd toen we naar buiten liepen. En even later, toen het bij hem indaalde, stralend: „Je hebt gelogen.”

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.