Column | Valcursus

Een tijdje terug was mijn moeder jarig en toen ik haar vroeg wat ze van mijn vader (87) had gekregen, antwoordde ze dat hij eindelijk op cursus ging. „Wat voor cursus”, mompelde ik, want hoewel mijn verwekker vindt dat hij volmaakt is, zijn er nog wel wat verbeterpunten, zeker op het vlak van humor en articulatie.

„Hij gaat op valpreventie!”, juichte mijn moeder en ik juichte meteen mee want de afgelopen jaren hebben we hem regelmatig moeten oprapen. Sinds zijn tachtigste heeft hij minder gevoel in zijn benen, waardoor hij om de haverklap omkukelt. Ooit dachten we dat hij aan zijn einde zou komen door kanker (inmiddels stabiel) of zijn aneurysma (inmiddels stabiel), maar de laatste tijd werden we steeds banger voor de zwaartekracht. Van de zomer vonden we hem meermaals in de tuin, spartelend naast de knotwilg, een onhandige kever in het ochtendlicht. Na een paar foto’s te hebben genomen hielpen we hem overeind, zo zijn we dan ook wel weer, maar op een gegeven moment word je daar ook wel een beetje moe van. Gelukkig was er nu die cursus.

„Het zal gewoon heel veel onrust schelen”, straalde mijn moeder. Haar conditie was er sinds mijn vaders aftakeling flink op vooruitgegaan. Ze was veel meer in de benen omdat ze taakjes van hem overnam en het dagelijkse optillen van haar wederhelft bleek een soort fitness. Ze was slanker, haar schouders en benen gestroomlijnd en op haar wangen gloeide de fanatieke blos die je doorgaans alleen bij mensen met münchhausen-by-proxy ziet.

Zelf was mijn vader om andere redenen blij met zijn cursus. „Jaarlijks kosten al die vallende bejaarden de samenleving miljarden” zei hij. „Nou, dan draag ik graag mijn steentje bij. Misschien verlagen ze dan ooit nog wel de belastingen.”

Gistermiddag ging ik even langs en vertelde hij honderduit over zijn eerste les: hoe hij moest lopen op matten met speciale sensors zodat hij zijn wandelgang kon verbeteren en hoe een judoka (‘een échte!’) hem tips had gegeven om zijn evenwicht te bewaren.

„Kijk”, zei hij, terwijl hij voorzichtig van zijn stoel opstond. „Je moet dus gewoon eerst je balans vinden als je overeind komt en dán pas gaan lopen!”

Fier schreed hij door de achtertuin, de handen netjes voor zijn borst gevouwen zodat hij bij een onverhoedse slippartij de val meteen kon breken.

„Zie mij ziekenhuisbedden vrijhouden voor mensen die ze écht nodig hebben”, humde hij trots. „Zie mij de overheid geld besparen. Ik weet eindelijk hoe ik onderuit moet gaan zonder dat iemand er nog last van heeft!”

Daar liep hij langs de krokusbedden, met elke stap de wereld reddend.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.