Column | Ticket

Ellen Deckwitz

Onlangs was ik voor werk in Parijs en had ik tussen de bedrijven door een paar uurtjes vrij. Omdat de rustigste plekken in zo’n metropool doorgaans de begraafplaatsen zijn (tenzij er net een uitvaart bezig is), bezocht ik die van Montparnasse. Ik liep langs graven van beroemdheden als Jacques Chirac en Susan Sontag en op een zeker moment stuitte ik op die van Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Op de deksteen lagen metrokaartjes, met als presse-papier een steentje erop, de gehele laatste rustplaats was ermee bedekt, allemaal toegangskaarten tot het ondergrondse.

Ik vroeg me af wat dat betekende en tikte de jonge vrouw aan die net bukte om ook haar ticket aan het graf toe te vertrouwen. Zij vertelde me dat Sartre in zijn autobiografie Les Mots schreef over zijn diepe angst er niet bij te horen, zelfs geen deel vreesde uit te mogen maken van zijn eigen leven, dat hij slechts een poseur was die ieder moment kon worden ontmaskerd: „Alsof je op de trein zit zonder kaartje.” En daarom leggen zijn fans metrokaartjes op zijn graf, als teken dat hij er wél mocht en mag zijn.

Dat ontroerde me. Ik heb, zoals velen, altijd moeite gehad met het innemen van ruimte, met geloven dat ik er echt mag zijn. Op jonge leeftijd probeerde ik daarom in van alles uit te blinken, om maar te bewijzen dat ook ik de moeite waard was. Ik dacht bijvoorbeeld dat een brede algemene ontwikkeling me bestaansrecht zou geven. In mijn tienerjaren haalde ik Sartre aan de lopende band aan, tot grote vermoeidheid van mijn omgeving. Dat hij zelf ook een impostersyndroom bleek te hebben, raakte me enorm.

Onlangs werd trouwens bekend dat de Parijse metrotickets gaan verdwijnen, om plaats te maken voor betaling per smartphone. Dat is jammer, niet alleen omdat het bruine biljet me altijd aan fijne trips naar de hoofdstad herinnerde, maar ook omdat ik me niet kan voorstellen dat mensen nu hun telefoon zullen achterlaten bij Sartre. De kaartjes, die liefdevolle en vooral tastbare geruststellingen dat hij er wél mocht zijn, zullen verdwijnen.

Ik dacht terug aan hoe ik als tiener het ene na het andere citaat van hem de wereld in slingerde.

„De hel zijn de anderen!” bulderde ik, en: „De mens is alleen datgene wat hij van zichzelf maakt!”

Terwijl ik, net als de beste man zelf, eigenlijk bedoelde: zie me toch. Tolereer me toch.

Laat iets voor me over. Laat iets voor me achter.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….