Column | Stink-Tour

Marijn de Vries

De Puy de Dôme ruikt naar niets. Naar het meest nietsige niets van heel Frankrijk. Op de Plomb du Cantal na misschien, een andere piek in het Centraal Massief, hemelsbreed 82 kilometer zuidelijker. Vooruit, het ruikt natuurlijk wel naar iets op die beide toppen. Het ruikt er naar de dode stenen, grijze korstmossen en dorre grassen waar ze uit bestaan, maar dat zijn geuren die voor de doorsnee mens niet te ruiken zijn.

Op een van die toppen gaat deze zomer de stink-Tour naar boven. Voor het eerst in jaren. Schroeiend rubber, tijgerbalsem, zonnebrand. Kettingolie, scheetjes, deodorant. Weeïge dorstlesser, wasmiddel en zweet. En uitlaatgassen. Vooral veel uitlaatgassen rijten de geurloze lucht uiteen.

Ik zat donderdag in de auto toen het parcours van de Tour de France van 2023 werd bekendgemaakt, en had net opnames voor het Vlaamse tv-programma Winteruur gehad. Een fijn gesprek van tien minuten met cabaretier Wim Helsen, over een tekst die je om welke reden dan ook fascineert. Ik koos voor een passage uit Het Parfum van Patrick Süskind. Het verhaal over de perverseling Jean-Baptiste Grenouille, die met buitenaardse reukzin wordt geboren, heeft me al sinds ik het als middelbare scholier las in de klauwen. Grenouille wil het beste parfum ooit creëren, en doodt daarvoor mooie, jonge meisjes op een gruwelijke manier.

Een deel van het boek speelt zich af in het Centraal Massief. In mijn hoofd vermengen de twee verhalen zich direct tot één. De Puy de Dôme, voor het eerst in 35 jaar weer in het Tour-parcours. Er is maar één weggetje naar boven. Eigenlijk is er geen ruimte voor een finish op de top. En de Plomb du Cantal, waar de neus van Jean-Baptiste rust vindt. Jarenlang woont hij er in een hol, likt water uit een bergspleet, en voedt zich met salamanders en ringslangen, die hij de kop afknijpt en rauw opvreet.

Natuurlijk geuren de twee toppen vandaag de dag veel meer dan driehonderd jaar geleden, de tijd van Het Parfum. Mensen vind je tegenwoordig zelfs op de kaalste bergen. Ze wandelen er in de zomer, en skiën er in de winter. Er vliegen vliegtuigen overheen. Op de Puy de Dôme staat tegenwoordig een weerstation, en op de Plomb du Cantal ruikt het naar stoeltjeslift.

Ik stel me voor hoe het er tijdens eerdere Tour-edities geroken moet hebben. Toen Eddy Merckx op weg naar boven van een toeschouwer een ram in zijn lever kreeg. Aan hem ontsnapte vast een geur van schrik en ergernis. Bovenop de oud-zweet-in-wollen-trui van de voorbije etappes moet dat ongemeen scherp geroken hebben; wasmachines sleepte men in 1975 nog niet mee naar de Tour de France. Een sopje in een wasbak, en dat was het.

Welke geur zouden Jacques Anquetil en Raymond Poulidor uitgewasemd hebben? Schouder aan schouder beklommen ze de Puy de Dôme. Letterlijk. Ze duwden elkaar bijna van de fiets. Poulidor met zijn Mercier-petje zag er breder en sterker uit dan geletruidrager Anquetil. Hij was dat ook. Toch won Anquetil die Tour van 1964, met een handvol seconden – vooral omdat Poupou zich liet overbluffen. Die mix van testosteron, angstzweet en intimidatie rook vast ranzig.

Jean-Baptiste Grenouille zou zich walgend van zoveel geuren die hij haatte, vast van de berg hebben gestort. En ik? Ik ben vooral benieuwd hoe de saga van komende zomer ruikt.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.

Lees verder…….