Column | Neurotisch Rusland blijft imperialistisch gevaar

Hubert Smeets

Tot het einde leefde Michail Gorbatsjov (1931-2022) in de waan dat de Unie van Socialistische Sovjetrepulieken behouden had kunnen blijven. Als de vijftien Sovjetrepublieken niet door nationalisme uit elkaar waren gedreven maar op basis van gelijkwaardigheid in een statenbond waren gaan samenwerken, dan zou de burgers van deze nieuwe Unie van Soevereine Staten veel ellende bespaard zijn gebleven, dacht ex-partijchef Gorbatsjov na zijn politieke einde. Hij had toen lang en breed het onderspit gedolven tegen Boris Jeltsin, die in juni 1991 met pleidooi voor een ‘Russische renaissance’ tot eerste president was gekozen.

Jeltsins appèl aan een hernieuwd Russische nationalisme kwam niet uit de lucht vallen. Hoewel oppermachtig binnen de Sovjet-Unie, voelde Rusland zich tekortgedaan. Rusland had de gekoloniseerde rest alles gegeven: industriële nijverheid, militaire macht, geopolitiek aanzien, hoge cultuur en verheven taal. Maar het had stank voor dank teruggekregen. Het sentiment dat Rusland werd gepiepeld leefde al langer, maar nam een vlucht toen Gorbatsjovs perestrojka niet leidde tot een sociale markteconomie, maar tot lege winkels. „Terwijl wij, arbeidminnend volk, hard werken en toch in de rij moeten staan voor tomaten en worst, genieten zij in Georgië in de zon van sjasjlik, vers fruit en wijn”, hoorde ik regelmatig toen ik in de zomer van 1990 in Moskou kwam wonen. Dit gemoed was een echo van de 19de-eeuwse geschiedtheorie dat Rusland niet zozeer andere volkeren had onderworpen maar veeleer zichzelf had gekoloniseerd en dus geen dader maar slachtoffer was.

De Russische renaissance moest dit recht trekken. Dat is gebeurd. Rusland is nu rijker dan de rest. Toch blijkt die genoegdoening onvoldoende geweest, sterker, ze is uitgedraaid op agressief nationalisme en zelfs op oorlog. Waarom? Omdat de Russische samenleving zich sinds de ondergang van de Sovjet-Unie nooit heeft willen verdiepen in haar eigen imperiale verleden. De sinds de jaren vijftig toch echt niet zo bezopen gedachte dat ook het Russische rijk door de geschiedenis was ingehaald – net als het Britse en Franse empire – is in Rusland uit den boze. De uit de 19de eeuw stammende ideologie dat expansiedrift de onvermijdelijke lotsbestemming van de Russische staat is, is dominant gebleven.

Het is geen toeval dat Poetin bij de 350ste geboortedag van Peter de Grote beweerde dat Rusland nooit gebied heeft veroverd, maar alleen heeft teruggenomen wat al Russisch was.

Het is evenmin toeval dat het Russische imperialisme in Balticum, Polen, Belarus, Oekraïne, Bessarabië, Kaukasus en Centraal-Azië afgelopen decennia nooit serieus onderwerp van kritische reflectie is geworden. Integendeel. Terwijl in Kiev en andere nieuwe hoofdsteden is gewerkt aan een eigen nationale geschiedschrijving (met alle averechtse overdrijvingen die bij zo’n antikoloniale historiografie horen), sloot Moskou juist de loketten. Het verbod van het historische genootschap Memorial is daarvan het schrijnendste voorbeeld.

Hier is het niet bij gebleven. Onder Poetin heeft het missionaire staatsexpansionisme uit de 19de eeuw zich vermengd met een 20ste-eeuws etnisch nationalisme.

Dat mengsel blijkt bedwelmend. De vernietigingsoorlog tegen Oekraïne wordt soms niet alleen bejubeld als historische gerechtigheid, maar ook als een manier om het Russische bloed te zuiveren van de vreemde smetten die afgelopen decennia zijn binnengesijpeld. Dit Russofascisme werd afgelopen half jaar niet alleen gebezigd door Ivan Romanovitsj ergens in de 15de Parkstraat in Izmailovo, maar ook door een gerespecteerd internationaal denker als Dmitri Trenin, directeur van de inmiddels opgeheven denktank Carnegie Moskou.

Of Gorbatsjovs unie dit zou hebben voorkomen, zullen we nooit weten. Maar dat de Russische renaissance zou culmineren in Blut und Boden is bij zijn dood een intens tragische nagedachtenis.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.

Lees verder…….