Column | Luis Enrique in de Marokkaanse Sahara

Marijn de Vries

Hij kent Marokko door en door. De grilligheid, het temperament. De grote wisselingen in hard en zacht, in furieus en onderkoeld. Ik wist dat niet, maar kwam erachter in de rust van Marokko – Spanje, toen ik zapte en bij het Belgische Sporza bleef hangen. Daar was net een reportage bezig. Ik zag zandduinen en het gelooide hoofd van Luis Enrique, de Spaanse bondscoach, zo gemonteerd dat het net leek of hij daar liep. In de woestijn.

Dat heeft hij ooit gedaan. In 2008 liep Luis Enrique de Marathon des Sables, de zwaarste voetrace op aarde naar verluidt. Tweehonderdvijftig kilometer in zes dagen door de Marokkaanse Sahara. Een afstand van zes marathons achter elkaar. Door zandduinen en over rotspartijen. Door droge rivieren vol scherpe stenen, grind of gruis. Elke stap is anders. Het is bloedheet overdag en ijskoud in de nacht. De deelnemers zijn helemaal op zichzelf aangewezen. Je moet je eigen eten, kleding en slaapzak voor alle zes dagen meedragen op je rug. Enkel een bedoeïenentent om met anderen in te slapen staat ’s avonds aan de finish klaar.

Dat laatste zag ik al niet meer in de Sporza-reportage. Ik was verzonken in het internet. De tweede helft begon, en ik las over de langste etappe van de woestijnrace, op dag vier: 75 kilometer. Elke deelnemer is er bang voor. De eerste drie dagen zijn al zwaarder dan je ooit had kunnen denken. Er is geen koeling, geen schaduw, geen ontsnappen aan de hitte. De rugzak is nog zwaar, het echte leeg eten gebeurt pas in de dagen die volgen.

Om de twaalf kilometer is er een checkpoint. Daar krijg je anderhalve liter water. Die moet op, voor je bij het volgende checkpoint bent. Terwijl je de toplopers over de duinen ziet dansen, voelt het alsof jij voor eeuwig in het zand gezakt zult zitten, zestien kilometer zandduin lang. En precies daar waar het het zwaarst is, waar je nauwelijks meters maakt en elkaar met toegestoken handen moet helpen, ontstaan de mooiste gesprekken. Over het leven, de zin ervan. Over de duidelijkheid van deze uren en dagen.

Het gaat om lopen. Niet te veel gaan zitten, want voor je het weet, sta je van vermoeidheid niet meer op. En straks na de finish gaat het om eten maken. Dan slapen. Warm blijven bij nul graden. Op dag vier loop je het laatste stuk in het donker. Bijna elke loper komt dan in een zone waar nauwelijks een mens ooit komt. Hallucineren van vermoeidheid, onder een hemel van miljarden heldere sterren. De Melkweg is onwaarschijnlijk duidelijk te zien.

Als iets indrukwekkend zijn moet, dan is het dit. Nietig in een overweldigende woestijn. Sommige lopers hebben bijna geen voeten over. Blaren zo groot dat ze de hele zool beslaan. Het eenvoudige, een stap zetten en daarna nog één, is bijna onmogelijk geworden, terwijl het onbegrijpelijke – het leven, de aarde, het heelal – ineens volkomen helder is. Zo stel ik me dat voor. Onoverwinnelijk en als de kleinste kruimel ter wereld tegelijk.

De Marokkanen speelden onverzettelijk, zag ik in mijn ooghoek. Beten zich vast, taai en standvastig. Heeft Luis Enrique tijdens Marokko–Spanje vaak aan de woestijn gedacht? Hij liep door, zes dagen lang, en haalde de finish van de Marathon des Sables. Ik ben benieuwd of hij ooit had kunnen bedenken dat hij juist tegen Marokko zou struikelen.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.

Lees verder…….