Column | Kapot

Marcel van Roosmalen

We werden in de grote supermarkt in Zaandam staande gehouden door een vrouw die Wormer een verschrikkelijk dorp vindt. Ze herkende zich helemaal in mijn epistels in deze krant. Haar kinderen zitten op de basisschool naast ons huis, waar ze onder het toeziend oog van andere ouders een betonnen paaltje uit de grond had gereden.

‘O, was jij dat’, dacht ik, want voor de poort in onze schutting was niet zo lang geleden inderdaad een paaltje omgereden. Ik verdacht lange tijd de bestuurder van het vrachtautootje van de bouwmaterialengigant dat altijd op het parkeerterrein staat. Ik haatte mezelf erom. Toen ik in Amsterdam woonde, maakte ik me nooit druk om dat soort trivialiteiten, zelfs de schietpartij in de coffeeshop tegenover mijn huis in De Pijp liet ik schouderophalend van me afglijden.

Maar ook dat is wonen in een dorp waar niets gebeurt: de kleinste dingen gaan je opvallen, blijven je ongewild bij, als een homp kinderklei aan je kleding. Ik weet helaas precies wie er altijd de vuilniscontainer verkeerd om aan de straat zet, ik weet van de meeste andere bewoners hoe laat ze naar bed gaan en ik weet zelfs wat ze eten.

De vrouw zei dat de andere ouders het hadden gezien hoe ze was gepanikeerd en dat er niemand was geweest om haar te troosten of gerust te stellen. Ze had een kwartier als bevroren in haar auto gezeten, totaal bevangen door zelfverwijten, want wat had haar toch bezield om Amsterdam te verruilen voor een dorp?

En nu stond ze dan oog in oog met mij, haar Don Quichotte, die ze slechts kende van papier, iemand die wel kan meevoelen met de kloof die ze ervoer tussen haar en de bewoners van ‘het gebied’. Ik mocht gerust weten dat ze het op Facebookpagina’s van streekgenoten voor me opnam. Als ik nog niet wist hoe verschrikkelijk ze me daar vonden, dan wist ik het nu.

Ze keek me vol verwachting aan, leuk toch dat ik ook eens een gelijkgestemde tegenkwam? Ik vond dat ik eerlijkheidshalve moest zeggen dat je in pakweg Amsterdam of Arnhem ook niet hoefde te rekenen op een troostende arm als je een paaltje had aangereden. We verwijderden ons, zij naar het voorgebakken brood, ik met drie dochters naar de zuivel. We hadden elkaar om onduidelijke redenen nog wat eenzamer gemaakt. Ik nam me voor om er te zijn als ze de volgende keer in de buurt van mijn huis weer iets kapotrijdt.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.

Lees verder…….