Column | Hennie’s broer

Ik ging een pannenkoek eten met Hennie Kuiper. Hij nam er eentje met spek en kaas, net als ik, en deed er veel poedersuiker op. Ik was komen fietsen langs het Kanaal Almelo-Nordhorn, en van achter het raam van pannenkoekenhuis Bolle Jan keken we uit over het water waar de wielerlegende als kind eindeloos schaatste – zo stak hij meteen van wal. De winters waren nog zo koud, toen. Hij schaatste de hele dag en ging door tot het donker was, dan schaatste hij bij het maanlicht tot hij naar bed moest.

De winter van 1963 herinnert hij zich nog goed, veertien was hij toen. Zijn broer was een stuk ouder en werkte al, als onderwijzer op een school in Oldenzaal. Hij was ook gek op schaatsen, en rijdend lid van de Koninklijke Vereniging De Friesche Elf Steden. Toen de Tocht der Tochten werd aangekondigd en verreden zou worden op vrijdag 18 januari wilde Hennies broer natuurlijk meedoen. Als wedstrijdrijder het liefst. Daarvoor moest hij op donderdag al vroeg vertrekken om zich op tijd in te kunnen schrijven. Het hoofd van de school wilde hem daar geen verlof voor geven. Dus vertrok Hennies broer pas na schooltijd met de trein naar Friesland. Hij kon overnachten bij familie van vrienden, en de volgende ochtend stapte hij om half negen tussen de laatste groepen toerrijders op de schaats.

Hij was zo sterk, en hij reed zo goed, hij was binnen no time in Bolsward – maar het was zo koud dat alle toerschaatsers rond vijf uur van het ijs werden gehaald. Doorgaan was onverantwoord, er bevroren teveel ledematen. Uiteindelijk bereikten maar 69 toerrijders de finish, en daar zat Hennies broer niet bij. Hij had tien stempels verzameld toen hij moest stoppen. De elfde, en het kruisje, heeft hij nooit gehaald.

Hij liet de dorpssmid een gewone fiets omlassen tot racefiets

Hij werd met de bus naar Leeuwarden gereden en rond middernacht bracht de trein hem terug in Oldenzaal. Toen hij zijn fiets uit de stalling pakte, vroeg een vrouw nog waar hij in godsnaam vandaan kwam. Het was min twintig, en met de oostenwind op z’n neus fietste hij de laatste tien kilometer naar huis, naar Denekamp. Hennie werd meteen wakker gemaakt – je broer is terug! – en met de hele familie zaten ze midden in de nacht om hem heen om alles over het avontuur van de onfortuinlijke schaatser te horen. Hennie hing aan zijn lippen, de slaap was hij al lang vergeten.

Had hij eerder kunnen vertrekken, dan had zijn broer de barste Tocht der Tochten ooit uitgereden, Hennie weet het zeker. Hij was er sterk genoeg voor, hij had makkelijk met de wedstrijdrijders mee gekund. Het verhaal is altijd blijven kleven. Op verjaardagen van de Kuipers wordt 61 jaar na dato nog steeds over het gemiste kruisje gepraat.

Zo gauw het kon, werd Hennie ook rijdend lid. De Elfstedentocht schaatsen, en úit schaatsen, dat wilde hij. Was er nog eens een tocht geweest in die jaren zestig – wie weet hoe het dan gelopen zou zijn. Maar tot de volgende Elfstedentocht duurde het wel 22 jaar. En zo kreeg Hennie Kuiper niet de kans in het rijtje Reinier Paping – Evert van Benthem – Henk Angenent te komen. Niet veel later liet hij de dorpssmid een gewone fiets omlassen tot racefiets, met een krom stuur. Hennie werd wielrenner, en geen schaatser. Wat hangt het leven soms toch van toevalligheden aan elkaar.

Marijn de Vries is oud-profwielrenner en journalist.