Column | Eigen plek

Ellen Deckwitz

Inmiddels is het bijna een jaar geleden dat ik verhuisde maar omdat mijn nieuwe stulpje een berging heeft, waren er nog steeds stapels onuitgepakte dozen. Gisteren opende ik de laatste, die gevuld bleek met stekkers, kabels en een halfvergane pollepel. Op de bodem lag een verstofte geheugenkaart.

Meteen liet ik het uitpakken voor wat het was en rende naar mijn laptop, benieuwd naar wat er op die kaart stond. Wie verhuist komt onderweg naar de toekomst vooral veel verleden tegen, en doorgaans is dat verleden al zo verwerkt dat het leuk is om er weer even in te duiken.

Op de geheugenkaart bevonden zich talloze foto’s en filmpjes uit mijn studententijd. Ik had in die periode een hartsvriendin bij wie ik dag en nacht was, tot ze veranderde. Ze reageerde haar frustraties steeds vaker en agressiever op mij af, tot ik, na haar er diverse keren op te hebben aangesproken, op een gegeven moment het contact beëindigde. Ik was er klaar mee om de boksbal te zijn.

Maar de kaart bevatte, natuurlijk, alleen herinneringen aan de leuke momenten. Foto’s van onze reizen. Filmpjes van de heerlijke dynamiek die we hadden, hoe geweldig we op elkaar ingespeeld waren. Zoals elke langdurige relatie was de onze een cultuur geworden, compleet met een eigen vocabulaire, referenties, gerechten en tradities.

Sip maar kalm sloot ik de laptop. Uiteraard was er ook veel goeds, anders had ik het niet zo lang volgehouden. De rest van de dag zorgden de herinneringen vooral voor steken. De koosnamen en de grappen rustten in mijn achterhoofd, als afkoelend speelgoed in een kelder.

Misschien, peinsde ik, moet ik maar gewoon doen alsof er een hiernamaals bestaat voor relaties. Een geestelijke berging waar de best mogelijke versie van een band wordt bewaard, onaangetast door de kennis van later. „Stel je niet aan”, zei mijn zus-de-psycholoog toen ik haar er die middag over consulteerde. „Hiernamaals, ha! Je bedoelt gewoon dat je het een plekje moet geven (vreselijke uitdrukking trouwens!). Nou, doe dat dan ook!”

Maar dat bedoelde ik helemaal niet. Ik wilde niet opbergen. Ik wilde iets in een andere, veilige, desnoods fictieve ruimte laten doorleven. Zodat de uren samen uiteindelijk meer zijn dan hun afloop. Dat we ergens nog steeds rondstuiterden, melig, elkaar uitdagend, elkaar steunend, elkaar troostend. Een mausoleum voor een symbiose. Een beschutte plek voor twee mensen die even elkaars alles waren, tot de tijd hen uiteendreef.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.

Lees verder…….