Column | Een eigen kater

Ik was tevreden thuisgekomen na een etentje in het verre Amsterdam, ik had vooraf aangekondigd om het gezien de verplichtingen de rest van de week rustig aan te doen, het was bij een fles wijn gebleven. „Gelukkig ken ik tegenwoordig mijn grenzen”, zei ik tegen Eva Hoeke toen ik probleemloos het bed instapte.

Een kwartier later moest ik overgeven.

Ik dacht dat ik dat geruisloos had gedaan, maar de geringe oppervlakte van het tussenhuisje nekte me. Niets blijft verborgen, een kind dat op straat in de poep heeft gestapt heeft diepe impact.

„Papa staat weer te kotsen”, zei ze tegen haar moeder. Ze had de lampen aangedaan en deed voor hoe ik even daarvoor boven de toiletpot had gehangen.

De volgende ochtend, ze komen ongevraagd altijd de dekbedden wegtrekken, zei ik tegen de kinderen dat ik een kater had.

„Papa heeft een eigen poesje”, hoorde ik Leah van Roosmalen (6) in de keuken tegen haar moeder zeggen.

„Een kater.”

Het bed werd nu eenzijdig bestormd door Lucie van Roosmalen (8), mens met een levensgroot hart voor dieren.

„Ik heb geen dier”, zei ik. „Het is psychisch.”

Ze bracht de boodschap over naar de keuken.

„Het is psychisch, hij denkt weer wat.”

Haar moeder: „Hij kon weer geen maathouden.”

Het woordje ‘weer’ begon nu te irriteren. Ik drink bijna nooit meer en let in tegenstelling tot vroeger op met de hoeveelheden. Op de bakfiets naar school en crèche besprong me de gedachte dat ik iets onder de leden heb. Een geheimzinnige ziekte, je hoorde het vaker. Zo sta je midden in het leven, zo ben je stervend.

Ze had de lampen aangedaan en deed voor hoe ik even daarvoor boven de toiletpot had gehangen

Bij de crèche vroeg een van de moeders, een vrouw uit het gebied, type uit de kluiten gewassen en niet denken maar doen die me ooit vertelde dat ze haar jongste als hij begon te huilen „een lepel en een bak slagroom” gaf, wat of er scheelde.

„Een kater”, zei ik.

Ze keek me aan.

„Ouderdom”, concludeerde ze. „Had mijn vader ook.”

Zelf had ze er nog geen last van, ouderdom begint bij veertig.

„Je valt van je fiets, je breekt een heup en dan gaat het snel.”

Ik overhandigde Frida van Roosmalen (2) aan de vrouw van de crèche. Ik was haar knuffel vergeten mee te nemen.

„Ouderdom en gezopen”, zei de andere moeder.

Ik ga de directheid van de mensen in het gebied nog missen.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.