Column | Die verliefdheden als ijsjes op een hete zomerdag, ik miste ze de laatste tijd


Tevreden dertigers met hypotheken, beginnende rugklachten en zaterdagochtenden in dampende chloorbaden vallen niet vaak aan een verliefdheid ten prooi. Dat gebeurt, zo heb ik me laten vertellen, vaak pas weer in je veertigersjaren, als je jezelf schreeuwend en klauwend aan de luierberg hebt ontworsteld, elkaar aankijkt en even niets anders ziet dan een collega-veteraan. Een maatje. Een sukkelaar die zonder met jou te overleggen een bril heeft gekocht waarmee hij een hot dad hoopt te zijn, maar vanuit een bepaalde hoek opeens heel erg op z’n tante Sonja lijkt.

De verliefdheid op een ander die je in zo’n geval overkomt, kent vaak destructieve kantjes. Voor je het weet zit je in een flatje met wat meubels uit de MADE-collectie van 2018 waar je de kinderen drie dagen per week een thuisgevoel probeert te bieden.

Maar vrólijke verliefdheden, van het soort dat je vroeger zo vaak meemaakte, worden steeds zeldzamer.

Zo raakte ik als vijfjarige geobsedeerd door de zesentwintigjarige zoon van een hoteleigenaar in Turkije. Hij nam ons op een dag mee uit varen. In de diepblauwe zee gooide hij me keer op keer in de lucht en behoedde me voor ronddobberende zee-egels. Ik wilde nooit meer uit dat water.

Leonardo DiCaprio in Romeo + Juliet. Zijn mooie meisjesmond, dat frêle lichaam, schonkig en schokkerig van de testosteron die in golven door hem heen raasde.

Toen ik twaalf was gingen we naar Limburgse vrienden van mijn ouders. Op de terugweg smachtte ik naar de zestienjarige zoon des huizes die, maar dat wist ik toen nog niet, erg op een jonge Robert De Niro leek, inclusief zijn ongeïnteresseerd opgetrokken wenkbrauwen als hij me voorbij zag schuifelen.

De jonge Javier Bardem in een rolstoel in Carne Trémula.

Zweterig zoenen met de meest begeerde zesdeklasser tijdens een kerstgala.

En weer later de lispelende, in leer gestoken Alexander Skarsgård in True Blood.

Die verliefdheden als ijsjes op een hete zomerdag, ik miste ze de laatste tijd.

Hij is niet om aan te zien. Maar dat maakt niets uit, want hij beweegt als een panter

Tot ik laatst met Willem naar de nieuwe HBO-serie House of The Dragon keek. Daar diende zich het personage Daemon Targaryen aan. Een man met lang wit haar, een amateuristisch geboetseerd hoofd, twee dicht bij elkaar staande oogjes en een vooruitstekende kinnebak. Als de wrokkige Achilles maait hij zich een weg door het leven: hij vecht, doodt, smaalt, en leeft zich uit in de ‘pillow houses’ van de stad. Met zijn twee krentenoogjes kijkt hij chagrijnig de wereld in. Hij is niet eens op zo’n vage, je-ne-sais-quoi-achtige manier knap. Hij is niet om aan te zien. Maar dat maakt niets uit, want hij beweegt als een panter. Als hij met zijn lange lijf katerig op de stenen vloer van een of andere troonzaal ligt te lummelen, wil ik naast hem liggen. Ik zou me, als hij echt zou bestaan, voorover in het ongeluk storten.

En toen hij zich op een volle dansvloer naar zijn nichtje toe boog om haar plagerig te zoenen, werd het me te veel. Dit was niet langer gezond. Dit was sneu. Ik ben te oud om zo vrolijk verliefd te zijn.

Tot ik in mijn ooghoeken Willem wat ongemakkelijk heen en weer zag schuiven. „Goeie God”, zei hij. „Dit is echt de geilste man ooit.”

Oh ja. Dat was het woord.

Lees verder…….