Column | De vistoerist

Zaterdag arriveerde ik rond middernacht op Amsterdam Centraal en toen ik naar de pont slofte, schoot er opeens iets langs mijn voeten. Een wat oudere meneer riep „my hat!” en ik stoof erachteraan, zigzagde tussen de pontverlaters, alles om te voorkomen dat het ding in de golven belandde alwaar het onvindbaarder zou zijn dan Desi Bouterse. Op de valreep wist ik het hoedje te vangen en als een trotse labrador bracht ik het hoofddeksel terug bij zijn eigenaar.

„Thank you”, zei de oudere meneer. Hij vertelde dat hij nachtvisser was en wees naar de kaderand waarop twee majestueuze hengels balanceerden.

„En waar vist u naar?”, vroeg ik.

„Snoekbaars”, zei de man, „Ik ben er speciaal een weekendje voor naar Nederland gekomen.”

Enthousiast vertelde hij dat Amsterdam de allerbeste plek ter wereld is om snoekbaars te vangen, en terwijl ik nadacht over de carbon footprint van een vis vertelde hij verder, hoeveel er wel niet in het IJ zaten, wat de beste plekken waren om neer te strijken en wat de langste was die hij ooit te pakken had gekregen.

„Waarom bent u juist zo dol op snoekbaars?”, vroeg ik na een tijdje.

„Ach,” zei hij, en zijn ogen werden een beetje vochtig, „het is zo’n heerlijk beest. Een chagrijn van jewelste, met lichtgevoelige ogen als een kat en haast even ongrijpbaar. Je moet echt vechten om hem binnen te halen.”

Enkele andere vistoeristen kwamen erbij staan en vertelden vriendelijk over hun passie. Ze gaven geduldig antwoord op al mijn domme vragen en ik kon alleen maar denken dat ik meer van dit soort toeristen wilde, ze waren zoveel leuker dan die Britse of Spaanse jongeren die alleen maar naar Amsterdam kwamen om in de gracht te kotsen.

„Vissen maakt nederig”, zei een man die uit Glasgow kwam. „Je moet je hoofd erbij houden, het goede aas hebben, de perfecte lijndikte, een geschikte reel. Per soort heb je weer ander materiaal nodig, je kan je nergens makkelijk vanaf maken. Ik zit zelf in de pr en daar kan je jezelf altijd wel weer onder de dingen uit lullen, maar dat is onmogelijk in de hengelsport. Je móét weten waar je mee bezig bent, anders bereik je niks.”

„Ik begon met vissen na een burn-out”, vertelde de man van het hoedje, „en ontdekte gaandeweg dat het eigenlijk naar jezelf kijken is. Hoe langer ik naar de dobber staar, hoe helderder ik voor me zie wie ik ben, wie ik wil zijn, wat ik nou echt van de dingen vind.”

Met zijn oude, pezige vingers maakte hij weer wat dood aas vast aan de haak.

„Je werpt niet alleen een lijn uit naar het water.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.