Column | De overlevers

Ellen Deckwitz

Gisteren brachten mijn neef (17) en ik wat boodschappen naar een zeer vrolijke oudoom Karel (109). „Ik ben nou toch zo’n leuk boek aan het lezen!” kwinkeleerde hij. „Over de Engelse zweetziekte!” „De wat?” vroeg mijn neef, die in zijn vrije tijd een hypochonder is.

„Een koortsvirus waar in de Renaissance honderdduizenden mensen aan stierven”, juichte Karel. „Zo interessant: ’s ochtends voelde je je nog kiplekker, ’s avonds blies je je laatste adem uit! Fascinerend toch?”

„Ja, enorm”, zei mijn neef, die een papieren zakje zocht om in te ademen. Karel babbelde ondertussen verder over zijn nieuwe obsessie en deelde het ene na het andere weetje, zoals dat de Engelse zweetziekte zo besmettelijk was dat die zich binnen drie dagen door heel Londen kon verspreiden.

„Wat goed dat de mensheid er niet aan ten onder is gegaan”, haperde mijn neef.

„Een deel herstelde”, zei Karel. „De ziekte hield vooral onder de armeren huis.”

„En de rijken dan?”

„Die ontvluchtten de epidemie door zich terug te trekken in hun buitenverblijven. De ziekte hield vooral tijdens de zomermaanden huis. Van Hendrik VIII is bekend dat hij in die periode van kasteel naar kasteel trok en zo weinig mogelijk mensen zag. Hij had de middelen om een vroege dood – door die ziekte dan – te vermijden.”

‘Net zoals de huidige rijken”, zei mijn neef. „Die klimaatbunkers laten bouwen, en verschillende woningen hebben om zo overstromingen of bosbranden te ontwijken.” „Vergeet de privéklinieken niet”, zei Karel. „Ik heb me laten vertellen dat het omzeilen van wachtlijsten ook goed is voor je levensverwachting.”

Terwijl ik nog maar een vitaminepil wegkauwde, keek ik naar buiten. Karel woont in een dure straat, met dure hotels, waar mensen verblijven die zich dure dingen veroorloven. Blakend van gezondheid lopen ze daar in hun Louis Vuitton-jassen met hun Louis Vuitton-rolkoffers. Het is wat makkelijk om hen de geprivilegieerden te noemen. Zelf noem ik ze liever de overlevers. Als pandemieën, hongersnoden en klimaatstormen om zich heen grijpen, hebben zij de meeste opties en dus de beste kansen.

„Natuurlijk”, zei Karel, „bieden mogelijkheden niet per se de gelukkigste uitkomsten. Anna Boleyn liep in 1528, toen ze nog de minnares van Hendrik VIII was, de Engelse zweetziekte op. Hendrik stuurde een van zijn dokters, regelde de beste zorg en liet de nodige juwelen bezorgen zodat ze snel op zou knappen. Zelf ging hij toch maar niet op ziekenbezoek.”

„Uiteraard”, zei mijn neef.

„Uiteraard”, zei Karel. „En Anna genas. Hendrik was buiten zichzelf van vreugde. Acht jaar later liet hij haar onthoofden. Grappig hè. Als we niet aan een ziekte sterven, dan wel aan elkaar!”

Buiten rolden luxe koffers voort, sprong een zwerver aan de kant voor de overlevers.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Frank Huiskamp.

Lees verder…….