Column | Aan de andere kant van de lijn

Doofheid is soms eenzaam, in de eerste plaats voor de dove zelf, maar ook voor diens omgeving. Mijn vader van 86 is inmiddels zo slechthorend dat hij op een zeker moment de meeste vragen niet meer met ‘hè’ beantwoordde maar gewoon met ‘ja’, om van het gedoe af te zijn. Een tijd geleden had de familie er genoeg van en legden we geld bijeen en nu hangen er satellieten aan zijn oorschelpen waarmee een niet-dove de oerknal nog zou kunnen horen.

Iemand wiens oren zo versleten zijn als die van mijn pa (samen zijn ze 172 jaar oud) is er helaas nog steeds niet echt mee geholpen. Zelfs met behulp van hoogwaardige technologie krijgt hij je ‘goedemorgen’ alleen mee als je die recht in zijn gezicht schreeuwt, en dus moesten we een nieuwe manier van communiceren vinden. Dat doe je als ouder en kind natuurlijk de hele tijd (ik bedoel als zuigeling sprak ik natuurlijk nog geen Nederlands en hadden we getuige de foto’s en filmpjes toch ook lol) maar doofheid stelt je voor een nieuwe uitdaging. Knuffelen was een begin, de rest doen we via brieven, pakketjes en de computer. We houden allebei van lezen, sturen boeken, mailen krantenberichten die ons raakten, maken dagelijks voor de ander een mixtape van geschreven taal.

Gistermiddag zond ik hem een fragment waarin Stefan Zweig vertelt over het graf van Tolstoj, dat volgens de Oostenrijker vanwege zijn eenvoud het indrukwekkendste ter wereld is. Gewoon een klein heuveltje in een bos, geen steen, geen zerk, geen opschrift: ‘De wind ruist als Gods woord over het graf van de naamloze, verder is er geen stem te horen, je zou eraan voorbij kunnen gaan zonder meer te weten dan dat hier iemand begraven ligt, zomaar een Russisch mens in Russische aarde.’

Mijn vader vond het prachtig, en stuurde me een tekst terug over radiofrequenties, een onderwerp dat hem als techneut enorm boeit. Ik deed mijn best om er chocolade van te maken, maar snapte er niets van. Even was ik teleurgesteld dat iets waar hij zo wild enthousiast van wordt, mij gewoon niet raakte. Ik schreef hem dat dit dan misschien mijn eigen vorm van doofheid was, waardoor ik extra besefte hoe isolerend het voor hem moest zijn om zo slecht te horen.

„Joh”, reageerde hij, „elk mens is op zijn eigen manier doof, dat wil zeggen: alleen. Daar kan je met de beste communicatiemiddelen ter wereld weinig aan veranderen. Het belangrijkste is dat er iemand is die met je wíl communiceren.”

Ja. Dat er altijd iemand aan de overkant is, woorden overtikkend, krantenknipsels sturend, altijd klaar om te reageren. Op de dingen. Op jouw bestaan.

Snel sloeg ik het volgende boek open.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.