Bonne Reijn: ‘Ultieme rijkdom: een plek waar mensen welkom zijn en zich op hun gemak voelen’


Foto Piet Oosterbeek

Interview

Wijzer Bonne Reijn (31) is de man achter Bonne Suits, genderloze ‘werkpakken’ die over de hele wereld worden gedragen. Wat hij leerde in het leven: omgeven zijn door een bepaalde mate van gekte maakt je creatiever en een kleine dosis frustratie is niet verkeerd.

„Ik hou niet van statussymbolen. Stel je eens voor dat het verboden zou zijn om opzichtige merkkleding te dragen, zoals Balenciaga-sneakers van 900 euro. Dan gaat het veel meer om je uitstraling. Dat is wat ik wil bereiken met mijn merk, Bonne Suits. Mijn pakken hebben iets communistisch. Ze zijn wijd, genderneutraal en geïnspireerd op de katoenen werkpakken van boeren en schilders. Een kledingstuk moet toegankelijk zijn. Met mijn pakken is dat gelukt: ze worden gedragen door zowel advocaten als studenten als jonge rappers uit Zuidoost.

Ik ben hetero, maar heb op mijn arm een tatoeage van twee zoenende mannen. In de mode maar ook in het nachtleven, waar ik soms als dj draai, ben ik onder de vleugels genomen door queer mensen. Die tattoo is een ode aan hen. Sowieso wil ik met mijn stijl laten zien welke waarden ik uitdraag. Mode wordt pas interessant als je die laadt met jouw kijk op het leven.

Tot mijn achtste had ik een gelukkige jeugd. Ik groeide op in Amsterdam, bij mijn vader, en op een bloemenkwekerij in Dedemsvaart, waar mijn moeder zorgde voor haar oudtante, tuinarchitect Mien Ruys. Daar liep ik de hele dag buiten, in een overalletje en op klompen. Ik klom in bomen, banjerde rond. Als je opgroeit in de natuur, blijf je je daar altijd fijner voelen.

Toen overleed mijn moeder aan een acute hartstilstand. Ik stond op het schoolplein te wachten tot ze mij ophaalde, maar ze kwam nooit. De jaren daarna waren voor mij een soort hel. Ik werd onzeker en raakte in mezelf gekeerd door een laag zelfbeeld. De relatie met mijn vader verzuurde en als puber liep ik zelfs van huis weg. Ook school verklootte ik. Uiteindelijk heb ik een tijdje bij de beste vriendin van mijn moeder en haar man in Amsterdam gewoond. Zij stimuleerden mij om school af te maken: eerst vmbo, toen de havo. Beetje bij beetje kreeg ik mijn zelfvertrouwen terug. Het leven kan heel oneerlijk zijn: opeens kan het misgaan. Toch geloof ik heel erg in je eigen invloed. Ik noem het de 80-20-regel. 80 procent zijn de dingen waar je geen invloed op hebt: ziekte, verlies, pijn. De rest kun je wél sturen. Als een mestkever moet je die bal stront vooruitduwen en proberen er wat van te maken.

Mode is mijn redding geweest. Op mijn zeventiende erfde ik het huis van mijn moeder, aan de Oudeschans in de binnenstad van Amsterdam, gebouwd in 1750. Mijn vader was verhuisd en we hadden in die tijd weinig contact. Ik wist niet dat het zo duur was om een huis te bezitten, de rekeningen stroomden binnen. Dus ging ik op zoek naar een baan. Ik liep alle winkels af op de Rozengracht: van de avondwinkel tot de kebabzaak. Uiteindelijk werd ik alleen teruggebeld door SPRMRKT, een winkel voor mode en design. Er werkten alleen maar vrouwen en ik denk dat ze het wel leuk vonden: een jonge man die kon lullen. Tot die tijd had ik nul mode-ervaring, ik kleedde me als een zwerver.

Ineens zat ik midden in de Nederlandse modewereld. Ik ging mee naar feestjes, assisteerde stylisten. Ik begon zelf muzikanten te kleden, zoals rapduo The Opposites. Uiteindelijk werkte ik er zes jaar. Ik voel me op mijn gemak in de omgeving van extravagante, vrije types. Omgeven zijn door een bepaalde mate van gekte maakt je creatiever. Al was het niet allemaal positief: je moest in die tijd nog flinterdun zijn, superknap, en een intense persoonlijkheid hebben – zo zag ik mezelf niet. Toch kreeg mijn zelfvertrouwen een kick omdat het werk me goed lag.

Op een dag in 2012 zag ik een oude man over straat lopen in een prachtig kobaltblauw pak. Een schilderswerkpak, vertelde hij mij. Ik begon ze zelf te dragen, op het werk of in het nachtleven. Ik kreeg complimentjes en gebruikte ze bij styling. Toen kwam het idee om ze zelf te gaan produceren. Omdat ik niet technisch geschoold ben, kreeg ik hulp van een ontwerper. De eerste honderdvijftig pakken verkocht ik vanuit mijn woonkamer. Binnen twee dagen waren ze uitverkocht. Als je aan iets begint is het belangrijk om gretig te zijn. Dat ondernemende heb ik van mijn moeder. Zij runde samen met haar beste vriendin een kinderspeelcafé in Amsterdam, Enfant Terrible.

Mijn vader was stukadoor. Mijn moeder kwam uit een elitair milieu, tenminste, zo voelden zij zich. Toen zij overleed, daalde ik in de ogen van mijn moeders kant van de familie op de sociale ladder. Sindsdien was het altijd van: gaat het wel goed met Bonne? Kan hij wel iets? Als ik dan een keer te laat kwam op school of een slecht rapport had was het: zie je wel. Daardoor heb ik een immense geldingsdrang. Ik wil heel graag laten zien: ik kan dit wél. Dat is een leidraad in mijn leven. Een kleine dosis frustratie is niet verkeerd, mij gaf het veel energie.

In de kern ben ik een getraumatiseerd iemand

In een wereld van exces is het belangrijk om harde keuzes te maken. Op een bepaald punt moet je zeggen: dit doet Bonne wel en dit niet. Zo heb ik nooit harddrugs gebruikt. Als ik eenmaal zo’n besluit heb genomen, wijk ik daar niet van af. Ik vind dat drugs je een neppe versie van jezelf maken. In de kern ben ik een getraumatiseerd iemand, en als ik mezelf te veel vrijheden geef, valt er geen land meer met mij te bezeilen. Ik heb gewerkt aan mijn zelfvertrouwen, maar niet op een kunstmatige manier. Soms ben ik nog steeds onzeker. Als ik me op een feestje niet op mijn gemak voel, ga ik weg.

Volgens mijn vrienden heb ik roedeldrang. Ik wil de hele tijd mensen om mij heen. In het grachtenpand van mijn moeder woonde ik als twintiger met acht huisgenoten. Dat waren al vrienden van mij, of het wérden vrienden. Iedereen deed wat creatiefs: de een maakte muziek, de ander was grafisch ontwerper. Voor mij is dat de ultieme rijkdom: een plek opzetten waar mensen welkom zijn en zich op hun gemak voelen. Waar het klikt, waar gelachen wordt, waar romances ontstaan. Met Oud en Nieuw aten we wel eens met zestig mensen samen, dan klopte alles. In die roedel ben ik dan een soort vader: ik wil de regie houden. Koken, bloemen neerzetten, de ruimte aankleden. Een rituele manier om de achttien jaar dat ik me niet op mijn gemak voelde, een familie miste, teniet te doen. De laatste jaren werk ik aan de relatie met mijn vader. Hij heeft mij geholpen bij het verbouwen van allebei mijn winkels.

Een paar jongens die vroeger vaak in mijn huis muziek kwamen maken, zoals [artiest] Ray Fuego of [rappers] Donnie en Yung Nnelg, zijn beroemd geworden. Ik opende samen met bevriende mode-ontwerpers een winkel aan de Zeedijk. Toch was het mijn droom dat we als groep op élk vlak áltijd samen zouden werken. Uiteindelijk is dat niet gelukt. Ieder ging z’n eigen weg, de hechtheid van het begin is er niet meer. Eerst kon ik daar nachten van wakker liggen, nu heb ik er meer vrede mee. Misschien was het een naïeve gedachte. Het is gezonder om werk en privé gescheiden te houden. En als er een winkel opent of een album wordt gelanceerd, staan we daar allemaal om elkaar te steunen.

Het huis op de Oudeschans wordt sinds kort gerenoveerd. Na de verbouwing ga ik drie appartementen noodgedwongen verhuren, om de lening af te betalen. Zelf ga ik beneden wonen met mijn vriendin. Als ik er weer intrek, ga ik stabieler leven. Dat huis was een vrijplaats. Maar ik ben nu 31 en werk me te pletter. Er komt een moment in je leven dat je niet meer wakker geblèrd wilt worden door een huisgenoot.”

Foto’s Piet Oosterbeek

Lees verder…….