Bewegen als luxegoed: een kwart van de kinderen uit arme gezinnen heeft geen zwemdiploma

Kinderen uit arme gezinnen hebben veel minder vaak een zwemdiploma dan kinderen die opgroeien in een gezin met een hoog inkomen. Het verschil is groot: een kwart van de kinderen uit gezinnen met de laagste inkomens heeft geen zwemdiploma, tegen twee procent in de hoogste inkomensgroep. Het is een voorbeeld van de zogenoemde ‘beweegkloof’, goed zichtbaar gemaakt in in een onderzoek naar zwemdiploma’s dat het Mulier Instituut dinsdag publiceerde.

Sinds ruim tien jaar houden verschillende onderzoeksinstituten bij hoeveel kinderen (6 tot 16 jaar) in Nederland een zwemdiploma behalen. Tussen 2018 en 2022, het laatste jaar dat is gemeten, was er een ruime verdubbeling van het percentage kinderen dat geen zwemdiploma heeft, van zes tot dertien procent. Dat is vergelijkbaar met de situatie in 2012, toen voor het eerst werd gemeten. Tot 2018 waren er juist steeds méér kinderen met een diploma.

Corona als breekpunt

De onderzoekers vermoeden dat de coronapandemie voor een breekpunt heeft gezorgd. Sindsdien neemt het aantal kinderen zonder zwemdiploma weer toe. Heel verrassend is dat niet: Covid-19 is op veel gebieden slecht geweest voor het bewegen in Nederland. Het totaal aantal mensen dat voldoende beweegt is sinds 2020 sterk afgenomen (van circa 53 procent tot iets meer dan 44 procent), minder mensen zijn lid van een sportvereniging en kinderen zijn motorisch achteruit gegaan.

Nu blijkt die negatieve trend dus ook zichtbaar als het gaat om zwemdiploma’s. Tijdens de pandemie moesten zwembaden tijdelijk dicht. Bovendien is schoolzwemmen op veel scholen afgeschaft. Sinds 1985 is dat niet meer verplicht en een kwart van de scholen biedt het nog aan. In 1990 kregen bijna alle kinderen nog zwemles op de basisschool.

Lees ook dit onderzoeksverhaal van NRC over de oorzaken achter het ‘beweegprobleem’ in Nederland

In 2017 doen leerlingen van de Valentijnschool in Rotterdam een recordpoging bewegen in de klas op het schoolplein.

Mensen met minder geld worden hierbij harder getroffen dan mensen die het breed hebben. Dat geldt evenzeer voor mensen met een migratieachtergrond. „Verschillende groepen in de samenleving [kunnen] belemmering ervaren om zwemles te volgen”, schrijven de onderzoekers. „Kinderen die opgroeien in armoede kunnen bijvoorbeeld vaak niet leren zwemmen door financiële tekortkomingen. Kinderen van vluchtelingen hebben vaak moeite met de taalbarrière, maar ervaren ook andere belemmeringen.”

De vergelijking tussen inkomensgroepen is gedaan in vijf categorieën, van de laagste inkomensgroep tot de hoogste. Niet alleen hebben in de laagste groep veel minder kinderen een diploma, ook heeft in die groep slechts 24 procent het A-, B- én C-diploma, wat geldt als ‘zwemveilig’. In de hoogste inkomensgroep heeft bijna de helft van de kinderen alle diploma’s.

Van kinderen met een migratieachtergrond heeft 28 procent geen enkel zwemdiploma, tegen 5 procent zonder migratieachtergrond. Kinderen van wie de ouders een migratieachtergrond hebben, maar zij zelf niet, zitten daar met 18 procent tussenin.

Hoewel het aantal verdrinkingsdoden al jaren afneemt (tot 73 bij de laatste meting vorig jaar) hebben kinderen met een migratieachtergrond daar wel meer kans op: er zijn in die groep gemiddeld tien keer meer verdrinkingsgevallen dan onder kinderen van Nederlandse afkomst.

Gezonde levensjaren

Voor beide groepen geldt: de achterstand is er al tijden, en het is – ondanks een groot aanbod van financieringsmogelijkheden – niet gelukt daar verandering in te brengen. Verrassend is dat niet. Mensen met beperkte middelen of een migratieachtergrond, en zeker een combinatie, bewegen veel minder dan gemiddeld.

Dat is één van de redenen dat zij vaker overgewicht hebben en ziektes zoals diabetes type 2 of andere aandoeningen die (mede) worden veroorzaakt door te weinig beweging. Het RIVM becijferde eerder dat jaarlijks 5.800 mensen overlijden doordat ze te weinig bewegen, het is één van de grootste veroorzakers van ziekte in het land.

De verschillen komen tot uiting in de levensverwachting. De meest welvarende mannen van Nederland leven gemiddeld 25 jaar langer in goede gezondheid dan de groep mannen die het minst te besteden heeft (23 jaar bij vrouwen). Beide groepen leven ook daadwerkelijk langer: welvarende mannen 9 jaar en vrouwen 8 jaar.