Aan de Oder liggen politiek en natuur dicht bij elkaar

het nationaal park Unteres Odertal (boven) waar vissen half augustus massaal stierven door vergiftiging.


Foto’s Nadja Wohlleben

Reportage

Dode vissen Na massale vissterfte in grensrivier de Oder maken Duitsland en Polen elkaar veel verwijten. Voor bioloog Tautenhahn is één ding zeker: „Vissen voelen pijn.”

Wat hebben de vissen gevoeld, toen half augustus gif door de Oder spoelde en er vrijwel al het leven uitroeide?

„Vissen hebben absoluut gemerkt dat het water giftig is”, zegt mariene bioloog Michael Tautenhahn in zijn kantoor. „Hun kieuwen zijn heel gevoelig, dus als daar gif in komt, weten ze dat. Zoals ook wij het zouden merken als we met een toxische stof in aanraking komen. Of ze het op tijd gemerkt hebben, is de vraag. Een paar vissen hebben kunnen uitwijken, naar een rivierarm, naar een inham of naar een ondiepte die de stroming niet bereikte. Daar konden ze overleven.”

Vissers die zeggen dat de hersenen van vissen te klein zijn om pijn te voelen, zeggen dat alleen om hun hobby te kunnen blijven uitoefenen, vindt Tautenhahn. „Vissers zeggen dat alleen warmbloedige dieren pijn kunnen voelen. Dat vind ik nonsens. Ik ben ervan overtuigd dat vissen ook pijn voelen, ik kan het alleen niet bewijzen.”

Tautenhahn, gepromoveerd aan het instituut voor visserij aan de Humboldt Universiteit in Berlijn, destijds nog Oost-Berlijn, is de huisbioloog van het nationaal park Unteres Odertal, ten zuiden van de grensstad Schwedt. Zelf vist hij af en toe nog, een liefhebberij waar hij op zijn zevende mee begon, maar alleen om de dieren op te eten, niet om ze terug te gooien. Op zijn blauwe overhemd met korte mouwen staan vissen. Inheemse? Hij wijst aan op zijn buik: „Zalm, forel, steur en platvissen kom je in de Oder ook tegen.”

De stekelige, onvriendelijk ogende steur glanst bleek achter het glas. Maar Tautenhahn vindt hem prachtig.

Per jeep laat Tautenhahn het natuurgebied zien. Kraanvogels vliegen op uit het riet, een visarend zweeft boven de rivier. Aan de andere kant, die heuvelachtiger lijkt, ligt Polen. Voor de vogels zijn de vergiftigde vissen geen gevaar, „in hun maag heeft het gif geen kans”, zegt Tautenhahn. In een inham van de rivier hurkt hij in het slik en vist hij slakkenhuizen en schelpen op uit het zand. „Onder water is het een schelpenkerkhof.”

Vanaf 9 augustus spoelden er uit het niets dode vissen aan op de oevers van de Oder. Op de eerste melding van een inham vol dode vissen volgde al gauw de volgende. Eerst brachten vissers de dode dieren aan land, later moesten honderden vrijwilligers helpen om de vis te bergen. Langs de Duitse zijde van de Oder is tot nu toe ongeveer tweehonderd ton vis geborgen. Onderzoekers gaan ervan uit dat dit slechts een fractie is van het totaal, en dat op de bodem van de rivier nog eens achthonderd ton zou kunnen liggen.

Zout geloosd

„Het water oogt dood”, zegt Tautenhahn, met een blik op de rivier. Normaal zijn er vissen te zien die op hun jacht af en toe langs het wateroppervlak scheren. Sinds augustus herstelt de rivier zich langzaam, er zijn weer verschillende soorten in de rivier aangetoond. Maar deze week klonk opnieuw alarm: in een arm van de Oder spoelden weer dode vissen aan. De minister van Milieu van Brandenburg, Axel Vogel (Groenen), zei maandag in een verklaring dat de oorzaak zuurstoftekort was, als gevolg van de dichte sluizen die het gif uit de Oder moesten houden, in combinatie met de lage waterstand. Volgens Tautenhahn is dat een plausibele maar ook optimistische verklaring: „Het is nog niet goed onderzocht. Het zou een ramp zijn als de goudalg zich heeft aangepast aan minder zoute omstandigheden.”

Michael Tautenhahn is bioloog in nationaal park Unteres Odertal. Foto Nadja Wohlleben

Hoewel het onderzoek pas eind september wordt afgerond, is de hypothese nu dat er industriële hoeveelheden zout zijn geloosd in de Oder, waar die nog door Polen loopt. „Zout”, zegt Tautenhahn, „dat gebruikt wordt in de mijnbouw”. Het hoge zoutgehalte zou tot een enorme bloei van de goudalg hebben geleid, die normaal gesproken niet in rivieren, of zoet water, voorkomt. De alg produceert prymnesine, een stof die massale vissterfte tot gevolg kan hebben. Op satellietbeelden is een hoge concentratie chlorofyl te zien, die duidt op algengroei.


Lees ook Massale vissterfte in de Oder, maar wat is de boosdoener?

De samenwerking tussen Duitsland en Polen in het onderzoek naar de vissterfte en naar hoe een dergelijke ecologische ramp in de toekomst voorkomen kan worden, verloopt stroef. De Duitse minister van Milieu Steffi Lemke (Groenen) verweet Polen dat er geen alarm is geslagen, al werden in Olawa, honderden kilometers stroomopwaarts, eind juli al de eerste dode vissen gevonden. De Poolse minister van Milieu, Anna Moswka, beschuldigde Duitsland omgekeerd ervan fake news te verspreiden, omdat de Duitsers de suggestie zouden hebben gewekt dat de oorzaak zat in pesticiden die ergens in Polen in het water waren geloosd. Inmiddels twisten beide ministers over het waterbeheer. Polen wil in de Oder graag meer kribben bouwen, om de stroom te versnellen en de rivier te verdiepen voor de scheepvaart. Voor Duitsland is de rivier nauwelijks van economisch belang, en de natuurbeheerders daar zien niets in verdere exploitatie van het water.

Dode jonge steuren

Tautenhahn denkt dat de Poolse regering de ecologische ramp uit politiek opportunisme niet erkent: „Onze Poolse buren zijn zo met het vissen vergroeid. Als blijkt dat de regering schuld heeft, zouden de kiezers dat niet licht opnemen.”

In het Untere Odertal liggen politiek en natuur hoe dan ook dicht bij elkaar. Onder de dijk langs de Oder komt de Russische oliepijpleiding Droesjba, ‘vriendschap’, het land binnen. En langs de dijk loopt een hek van fijn ijzerdraad, dat wilde zwijnen uit Polen moet tegenhouden, want die brengen volgens Duitse autoriteiten de varkenspest mee. „Wilde zwijnen kunnen heel goed zwemmen en laten zich niet weerhouden door de Oder”, zegt Tautenhahn. Het hek zorgde er ook voor, legt hij uit, dat er tientallen reeën verdronken toen het hoogwater was en de reeën door het hek niet weg konden.

In het kantoor van bioloog Tautenhahn staat een steur op sterk water. Foto Nadja Wohlleben

Sinds 2007 werken Tautenhahn en zijn collega’s aan de herintroductie van de steur in de Oder. Inmiddels zijn er 3,5 miljoen uitgezet. Of het project succesvol is, is nog onduidelijk: steuren worden pas geslachtsrijp als ze twaalf tot vijftien jaar oud zijn, en de eerste nakomelingen moeten dus nog komen. 20.000 jonge steuren, die in een bekken in de Oder werden opgekweekt, overleefden de gifgolf niet. „Ze werden apathisch, hun kieuwen waren opgezet.” De steuren werden snel overgeplaatst naar een binnenwater dat niet in contact stond met de Oder – maar voor de meesten was het al te laat, aldus Tautenhahn.

In zijn kantoor staat een Siberische steur op sterk water. De steur, zegt Tautenhahn, leefde al 200 miljoen jaar geleden en heeft de dinosauriërs nog gekend. Het stekelige, onvriendelijk ogende dier glanst bleek achter het glas. Maar Tautenhahn vindt hem prachtig. „Hij heeft een bek als geen andere vis. Zie, onder zijn neus heeft hij een vin waarmee hij in de grond kan voelen en proeven. Als hij een visje of een insect detecteert, schiet uit zijn bek, naast die vin, een soort slurf die alles opzuigt.”

Lees verder…….