80 km per uur, op de fiets. Hoeveel harder kan het nog?

De Nederlandse baanwielrenners Harrie Lavreysen en Jeffrey Hoogland rijden op de baan extreem hard. Waar ligt de max? „We schuren aan tegen de grenzen van wat menselijk mogelijk is.”

Harrie Lavreysen (links) en Jeffrey Hoogland in actie op het onderdeel sprint. FOTO ROBIN VAN LONKHUIJSEN/ANP

Harrie Lavreysen (links) en Jeffrey Hoogland in actie op het onderdeel sprint. FOTO ROBIN VAN LONKHUIJSEN/ANP


Het had een hoogtepunt moeten worden op de EK baanwielrennen deze zomer: de finale van het onderdeel sprint. Evenementenhal Messe in München zat vol voor dit koningsnummer. Twee renners tegen elkaar, vier rondjes in totaal.

Maar de finale werd niet het spektakel waarop was gehoopt: de beste sprinters hadden zich vooraf al afgemeld. Olympisch kampioen Harrie Lavreysen en Jeffrey Hoogland, finalist bij de Spelen, waren er niet bij.

De reden: de Nederlanders fietsen te hard. Voor de EK was er in München een kortere houten wielerbaan neergelegd dan normaal – 200 meter in plaats van 250. Voor Lavreysen en Hoogland was dat té kort, té gevaarlijk. „Normaal halen wij 80 kilometer per uur , maar dat is daar echt onmogelijk. Dan wordt het sturen heel lastig”, verklaarde Lavreysen bij de NOS. Hij wilde niet het risico lopen uit de bocht te vliegen en te vallen in aanloop naar de wereldkampioenschappen.

Het WK in Parijs is voor Lavreysen en Hoogland een perfecte gelegenheid om hun topsnelheid te testen

Het WK vindt deze week plaats in Saint-Quentin-en-Yvelines, vlak bij Parijs, op een ‘normale’ baan van 250 meter. Over twee jaar zal dit ook het decor zijn van de olympische wedstrijden. Dit weekend is het onderdeel sprint aan de beurt, met op zondagmiddag de finale. Het is voor Lavreysen en Hoogland een perfecte gelegenheid om hun topsnelheid te testen.

De beste baansprinters ter wereld bereiken op hun piek snelheden die auto’s alleen buiten de bebouwde kom mogen rijden. Lavreysen haalt 80 kilometer per uur, Hoogland liet eens weten wel 84 kilometer per uur te halen. Het zijn snelheden die de Nederlandse bondscoach René Wolff eerder dit jaar verleidden tot een bijzondere uitspraak: „Ik denk dat we aanschuren tegen de grenzen van wat menselijk mogelijk is.”

Toch zegt hij voor zijn twee topsprinters nog steeds mogelijkheden te zien om nog harder te gaan. „Anders zouden we net zo goed kunnen stoppen.” De vraag is: hoeveel harder kan het nog?

Plofdijen

Het baanwielrennen heeft zich de laatste jaren flink ontwikkeld. In de tijd dat Wolff zelf wereldkampioen op de sprint werd – in 2005 – waren de beste renners mannen met een grote atletische beweeglijkheid, waarmee ze de trappers razendsnel konden rondkrijgen. De topsnelheden lagen destijds rond de 70 kilometer per uur.

Daarna ontwikkelde de sport zich tot een krachtfestijn, waarin renners met enorme plofdijen een zo groot mogelijk verzet gingen rondtrappen. „We gingen van een sport van souplesse naar een sport van krachtpatsers”, zegt Wolff, die rondreed met een verzet van 51’14. Die getallen staan voor het aantal tanden op de tandwielen voor en achter – hoe groter het verschil, hoe zwaarder het verzet.

Wolff: „Harrie en Jeffrey rijden nu op 62’13 of groter, afhankelijk van het onderdeel en de baan. Er zijn renners die proberen 75’12 rond te krijgen.” Maar veel zwaarder kan niet, zegt Wolff. „De renners moeten nog wel op gang kunnen komen. Je rijdt in een Volkswagen ook niet weg in de vijfde versnelling.”

De beste baanwielrenners van dit moment zijn én heel sterk, én hebben de beweeglijkheid om zo’n verzet snel rond te kunnen trappen. Die ontwikkeling is te danken aan steeds betere trainingsmethoden, zegt de bondscoach. „Wat we doen is steeds meer krachttraining, in de specifieke fietsbeweging”, zegt Wolff. Daarvoor gebruiken de Nederlanders speciale ergometers – fitnessapparaten waarop je kunt fietsen en zelf de weerstand kunt bepalen – die samen met bewegingswetenschappers zijn ontwikkeld.

Het verschil met vijftien jaar geleden is groot, zegt Tim Veldt, die destijds tot de wereldtop behoorde. „Wij waren zo’n beetje de eersten die begonnen met krachttraining. Dat deden we in een sportschool naast andere fitnessers. We hadden geen idee.” Er is nu veel meer kennis over het soort training, de intensiteit en de kwantiteit, zegt Veldt. „Als ik mijn schema’s van vroeger laat zien, dan lachen ze me uit. Ik trainde zo idioot veel, elke dag twee keer. Nu pakken ze veel meer rust, en gaat het om de kwaliteit van de trainingen.”

Luchtweerstand

Ook het verminderen van de luchtweerstand – 90 procent van de weerstand die een renner ervaart – is essentieel om hoge topsnelheden te halen.

Er zijn verschillende manieren om dat te doen: de vorm van de fiets, de verschillende materialen van het pak, de houding van de renner. Speciaal voor de Olympische Spelen van Tokio ontwikkelde wielerbond KNWU met fabrikant Koga en de TU Delft een compleet nieuwe fiets van carbon, die licht is, maar sterk genoeg om de kracht te weerstaan die de renners overbrengen. Op die fiets komen de Nederlanders deze week in actie, en volgens Wolff komen er tegen 2024, het jaar van de Spelen van Parijs, nog verbeteringen in het ontwerp. „De fietsen zullen nog meer aan de renner worden aangepast, met 3D-geprinte details.”

Op het gebied van kleding worden de pakken waarin de renners fietsen uit verschillende materialen samengesteld om de lucht er optimaal langs te laten stromen.

Is een snelheid van 90 kilometer per uur mogelijk, straks op de Spelen van 2024 in Parijs?

Maar de belangrijkste factor is de fietshouding van de renner, zegt Gert Galis, die als embedded scientist de data van de baanwielrenners analyseert en nadenkt over hoe het nog sneller kan. „Hoe harder je gaat, hoe hoger de weerstand wordt. Dus de puzzel is: hoe kun je de meeste kracht leveren in de positie die de minste weerstand oplevert? Dat is de toekomst.”

Is een snelheid van 90 kilometer per uur dan mogelijk deze WK, of straks op de Spelen van 2024 in Parijs?

Op een speciaal ontwikkelde aerodynamische ligfiets – in de vorm van een langgerekte kogel – zijn al snelheden boven de 120 kilometer per uur gehaald, zegt Galis. „Het is menselijk dus mogelijk.” Wolff ziet dat zijn renners in de trainingen achter een motor, die hen op gang brengt en een deel van de weerstand wegneemt, ook hogere snelheden halen.

Wolff mikt voor de Spelen in Parijs op snelheden van boven de 85 kilometer per uur. Volgens hem is op de baan waar ze dan – en dus ook dit weekend – rijden het „snelheidsplafond” nog niet bereikt. „Het is een brede baan met lange bochten en korte rechte stukken. Zo kun je daar zonder dat het al te technisch wordt hele hoge snelheden halen.”

Lees verder…….