Wie ruimt na Shells vertrek de vervuiling in de Nigerdelta op?

De voorgenomen verkoop van de Nigeriaanse Shell-dochter SPDC aan een consortium van vijf, overwegend Nigeriaanse bedrijven vergroot de kans dat de bewoners van de Nigerdelta nooit meer van de olievervuiling in hun gebied afkomen. Hiervoor waarschuwt de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) deze woensdag in Selling out Nigeria. De titel van dit rapport is zowel te lezen als ‘Nigeria in de uitverkoop doen’ als ‘verraad plegen aan Nigeria’. Het Britse olieconcern maakte vorig maand bekend SPDC over te dragen aan het consortium Renaissance.

SOMO, dat streeft naar „een eerlijke en duurzame wereld”, doet samen met honderden organisaties wereldwijd onafhankelijk onderzoek naar multinationals. Het dook voor Selling out Nigeria in de manier waarop Shell eerder bezittingen in de Nigerdelta van de hand deed, en aan wie. In de periode 2010-2022 verkocht Shell al belangen in twaalf concessies voor oliewinning (oil mining lease, OML’s) op het land en vlak langs de kust. Dat zijn vaak enorme gebieden waar de vergunninghouder naar olie mag boren. De huidige eigenaren ontbreekt het echter aan kennis en kapitaal om ‘oude’ en ‘nieuwe’ vervuiling aan te pakken, zo ontdekte SOMO, of om afgedankte pijpleidingen, boorputten, en ander infrastructuur op een veilige manier te ontmantelen.

De Nigeriaanse Shell-dochter SPDC bezit nu nog aandelen in vijftien OML’s, die, als de verkoop doorgaat, voor 2,4 miljard dollar in bezit komen van Renaissance. Shell „moet weten” dat de bedrijven erachter „niet de financiële capaciteit hebben” om de erfenis aan vervuiling aan te pakken, aldus SOMO. Ze roept de Nigeriaanse regering op afronding van de verkoop op te schorten totdat „grondig en op transparante wijze” is onderzocht of de olievervuiling in die OML’s op de juiste wijze is opgeruimd en of de bewoners van de OML’s „voldoende compensatie” kregen voor geleden schade. In de praktijk is van schadeloosstelling meestal alleen sprake na langlopende rechtszaken.

Een olielek in het Nigeriaanse plattelandsdorp Ogale leidt tot vervuild water.
Foto Simpa Samson / Somo
De bron in Ogale is niet meer in gebruik.
Foto Simpa Samson / Somo
Een olielek in het Nigeriaanse plattelandsdorp Ogale leidt tot bruin water. Olie wordt er niet meer gewonnen, maar de vervuiling is nog niet voorbij.
Foto Simpa Samson / Somo

Oliediefstal

De Nigerdelta in Nigeria, grofweg zo groot als België en Nederland samen, is volgens experts het meest door olievervuiling getroffen gebied ter wereld. Dit komt door lekken uit verouderde oliepijpleidingen en al afgesloten boorputten, door oliediefstal waarvoor pijpleidingen worden opengezaagd en illegale raffinaderijen. Op veel plekken is het drinkwater onbetrouwbaar, blijven visnetten leeg en is landbouwgrond onbruikbaar.

Shelldochter SPDC exploiteert er oliebronnen en duizenden kilometers aan pijpleidingen. Het zegt vervuiling door de honderden olielekken per jaar altijd op te ruimen, „wat de oorzaak ook is”. In het 105 pagina’s tellende rapport zet SOMO daar grote vraagtekens bij. Zij doet dat onder meer aan de hand van de cijfers die Shell jaarlijks geeft over hoeveel olielekkages het zelf zou hebben opgeruimd.

Van 2011 tot en met 2022 zijn dat er 1.970 geweest, blijkt uit een tabel in het rapport. Maar van de vervuilde plekken die er jaarlijks bij komen, wordt 15 tot 40 procent niet in datzelfde jaar opgeruimd, blijkt uit diezelfde cijfers. Bovendien is de schoonmaak van de grond vaak onder de maat, aldus de schaarse onderzoeken door onafhankelijke experts, waarvan SOMO voorbeelden geeft.

Onderzoek naar kopers

Bij de verkoop van bezittingen zegt Shell dat het potentiële kopers via een „beproefde” en „betrouwbare methode” onderzoekt. Het bekijkt hun „financiële kracht, bedrijfscultuur, beleid op het gebied van gezondheid, veiligheid, beveiliging en milieu en benadering van ethiek”, en toetst die aan „het Shell-beleid” en „relevante wet- en regelgeving”. Shell past, kortom, altijd due diligence toe, naar eigen zeggen, ‘gepaste zorgvuldigheid’, voordat het zijn bezit verkoopt.

SOMO ontdekte echter dat achter bedrijven die OML’s kochten vaak een „complex doolhof van investeerders” schuilgaat. Ze hebben weinig of geen ervaring met oliewinning, en het is hen alleen om geld verdienen te doen.

Als voorbeeld noemt SOMO de verkoop van OML18 aan Eroton Exploration and Production, in 2014. In zeven pagina’s beschrijven de onderzoekers dat achter Eroton op het moment van verkoop al drie bedrijven zitten, die weer in bezit zijn van tien andere bedrijven, waarvan één het bezit is van zestien eigenaren. Drie jaar later zijn bedrijven uit Nigeria, Mauritius, het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Nederland (een dochter van het Ierse San Leon Energy) betrokken bij Eroton, dat ook veel schulden aanging. „Shell heeft overduidelijk niet zorgvuldig gehandeld bij de verkoop van OML18”, concludeert SOMO.

Ander opvallend voorbeeld is de verkoop van OML29 aan Aiteo, ook een investeringvehikel dat speciaal voor de aankoop is opgericht. Het bedrijf kocht voor 2 miljard dollar – grotendeels geleend, onder andere van Shell – een aandeel van 45 procent in de OML en werd operator in het gebied. In november 2021 barstte daar een boorput open van de Santa Barbara-oliebron, die al een tijdje niet meer werd gebruikt. Dat leidde volgens SOMO tot grootschalige vervuiling van visgronden en drinkwater en gezondheidsklachten bij omwonenden. Het kostte Aiteo „meer dan een maand” om de spuitende bron af te sluiten. Opnieuw had Shell vooraf geen „zorgvuldig” onderzoek gedaan naar de koper van zijn bezit.

Een door Shell ingehuurde schoonmaker bij een Nigeriaanse oliebron die al bijna vijftig jaar lekt.
Foto Ed Kashi / ANP

Grote woorden

SOMO’s onderzoek is „belangrijk” omdat „heel gedetailleerd is nagegaan wat er precies gebeurt bij zo’n desinvestering”. Dat zegt Cees van Dam, hoogleraar onderneming en mensenrechten aan King’s College London, die het rapport doornam.

Zoals zo vaak is het Shells woord tegen dat van ngo’s, zegt hij. „Als Shell vindt dat het heel goed due diligence heeft gedaan, kunnen ze daar transparant over zijn. Maar dat zijn ze niet. Ze hebben grote woorden over hun due diligence, maar uit het SOMO-rapport blijkt dit onderzoek niet goed of onvoldoende gedaan. Het is veelzeggend dat Shell niet met een gedetailleerd weerwoord komt om opening van zaken te geven.”

Van Dam noemt het wel „interessant” dat Shell zegt due diligence te hebben gedaan. „Daarbij erkent Shell dus daartoe verplicht te zijn. Dat is het begin van hun verantwoordelijkheid als internationale onderneming.” Deels is het concern dat volgens de hoogleraar verplicht op grond van de wet, en deels op grond van soft law, zoals de VN-principes voor Mensenrechten en Bedrijfsleven.

Van Dam: „Shell zegt dat respect voor mensenrechten van fundamenteel belang is voor het concern. Maar dat zijn loze woorden als Shell niet concreet laat zien dat het zijn OML’s heeft verkocht aan bedrijven die technisch en financieel verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het opruimen van de vervuiling uit het verleden.”

Shell legt op zijn site uit dat de verkoop van SPDC „zo is opgezet” dat „rollen en verantwoordelijkheden” van dit bedrijf ongewijzigd blijven. Alleen de aandelen veranderen van eigenaar, SPDC houdt zijn „verplichtingen” op het gebied van gezondheid, veiligheid, beveiliging en milieu” en blijft verantwoordelijk voor „alle saneringen” van vervuilde grond, aldus Shell.

Dit garandeert niets voor de toekomst, zegt SOMO in haar rapport. „Het bedrijf kan moeilijk de naam Shell Petroleum Development Company of Nigeria blijven dragen als Shell Plc er geen belang [meer] in heeft.” Als SPDC na een fusie of overname „ophoudt te bestaan”, zal Renaissance de „aansprakelijkheid” voor de vervuiling dragen, waarschuwt de stichting. En achter dat consortium zitten bedrijven „waarover nog weinig bekend is”.

Rechtszaken

Belangrijke reden voor Shell om zijn Nigeriaanse dochter te verkopen, wordt wel gezegd, is dat het dan niet meer in het Verenigd Koninkrijk kan worden aangeklaagd voor wat het vroegere dochterbedrijf doet. De rechtszaak van de Ogale- en Bille-gemeenschappen uit de Nigerdelta, die er nu loopt, is dan wellicht het laatste ‘Nigeriaanse’ proces tegen Shell in het VK.

Een olielek in het Nigeriaanse plattelandsdorp Ogale zorgt voor bruin water.
Foto Simpa Samson / Somo

Volgens Van Dam is dat de vraag. Recente zaken geven volgens hem aan dat Shell straks ook voor zowel oude als nieuwe vervuiling aansprakelijk kan worden gesteld. Een daarvan draait rond een schip vol chemisch afval van grondstoffenmultinational Trafigura. Dumpen en verwerken van dit giftige afval in Amsterdam was te duur. Daarom verkocht Trafigura dit aan een daarvoor opgericht bedrijf in Ivoorkust, dat het illegaal dumpte, waarna vijftien Ivorianen stierven en er duizenden ziek werden. Namens hen werd Trafigura zelf aangeklaagd, niet het nieuwe bedrijf dat de feitelijke dader was. Van Dam: „In het Verenigd Koninkrijk heeft Trafigura die zaak geschikt. Het wilde een uitspraak van de rechter niet afwachten; verlies van de procedure zag het blijkbaar als reële mogelijkheid.”

Een vergelijkbaar risico loopt Shell ook na de verkoop van SPDC in Nigeria, meent Van Dam. Maar, relativeert hij, omdat alles tot nu toe is geschikt en er geen veroordelingen waren, „zal Shell zeggen dat de rechtspraak nog onvoldoende duidelijk is. En als benadeelden al naar de rechter stappen, kan de procedure jaren worden gerekt en kan Shell de juridische verantwoordelijkheid een decennium voor zich uit blijven schuiven.”

Lees ook Shell en de Nigerdelta zijn voorlopig nog tot elkaar veroordeeld

Achtergelaten vissersboten bij een vervuilde riviermonding in Ogoni in 2020.

In een reactie op specifieke vragen rond het SOMO-rapport, verwijst Shell naar zijn website en de in het SOMO-rapport opgenomen algemene reactie van het concern. Daarnaast stuurt het de volgende verklaring: „Desinvesteringen op het vasteland maken deel uit van een bredere herschikking van de Nigeriaanse olie- en gassector. Daarbij spelen lokale bedrijven een steeds belangrijkere rol om het land te helpen zijn energiedoelstellingen te bereiken. Vanzelfsprekend zijn transacties [zoals de verkoop van SPDC] afhankelijk van goedkeuring door de toezichthouders, die daarbij leunen op wettelijk verplichte informatieverstrekking door de betrokken partijen.”