Rosita Steenbeek: ‘Het verdriet reisde met me mee’


Foto Frank Ruiter

Interview

Lunchinterview Rosita Steenbeek (65) begon na het verschijnen van haar roman Julia in april direct aan een nieuw boek – dat deze maand uitkomt. In de tussentijd overleed haar moeder. „Zij was mijn levensgezel.”

Een piepklein liftje voert ons naar boven, waar Rosita Steenbeek (65) een dakterras deelt met een buurvrouw. Er staan een paar ligstoelen, rondom strekt Rome zich uit. De stad is al meer dan dertig jaar haar woonplaats, en ook het decor van haar in april verschenen roman Julia, over de dochter van keizer Augustus. Het gebouw hiernaast, wijst ze, staat op de resten van het gigantische theater van Pompeius uit Julia’s tijd, het eerste stenen theater in Rome. Daar links was de zaal waar, vijf jaar voor Julia’s geboorte, Julius Caesar is vermoord. En daar rechts is het restaurant waar we gaan lunchen, met in het souterrain nog een stukje van het theater. Een halfuur later staan we daar onder de grond, oog in oog met metselwerk van meer dan tweeduizend jaar oud.

Het was haar idee de lunchafspraak te beginnen in het pand van de Vlaamse kerk waar ze een appartementje huurt. Ze noemt dat haar kloostercel, maar het heeft meer weg van een knusse grot: gewelfd plafond, stenen traptreden, warme verlichting, veel boeken en prenten. Bij een foto van haar vader, overleden in 2002, vertelt ze dat ze jarenlang zijn woeste krullen heeft bijgeknipt omdat de kapper ze anders helemaal afknipte. „Dat vond ik zo zonde.” Hij was docent zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht, ze adoreerde hem.

Haar moeder overleed in maart, net geen 88 jaar oud. De relatie met haar was hecht, ze skypeten drie keer per dag. „Zij was mijn levensgezel.” Elk jaar kwam haar moeder vijf weken naar Rome, de laatste jaren lopend met een stok. Samen beklommen ze de Palatijn, een van de zeven heuvels waarop Rome is gebouwd, om het huis te bezoeken waar de dochter van keizer Augustus werd geboren. „Julia was net naar de drukker toen ze overleed. Ze heeft gelukkig het omslag nog gezien.” Ze laat twee smalle prenten zien die haar moeder heeft gemaakt: een Russische monnik die klokken luidt en een schikgodin die levensdraad spint.

Door de warme stad lopen we naar het restaurant. Een man met een brilletje zit bij een basiliek op de drukke stoep. Naast hem staat een afgegespt kunstbeen, zijn stomp rust op een kussen of tas. Ze begroet hem hartelijk, maakt een praatje en geeft intussen wat kleingeld. Ze kent hem al lang, vertelt ze. Hij komt uit Marokko en werkte in Zuid-Italië in de bouw tot hij een ongeluk kreeg.

Zo belanden we van de oudheid in de actualiteit. Deze maand verschijnt haar boek Droomland Italië, over vluchtelingen in Italië en Italianen die hen helpen. Ze werkt ook mee aan een vierdelige EO-documentaireserie, Viva l’Umanità, die vanaf Eerste Kerstdag wordt uitgezonden. Voor het boek moest ze bijna meteen na de uitvaart van haar moeder op reis. „Eerst dacht ik: kan ik niet beter thuisblijven. Maar mijn moeder was heel maatschappelijk bewogen, ik hoorde haar als het ware zeggen: doen. En ze reisde met me mee. Dat bedoel ik niet zweverig: het verdríét ging met me mee. Omdat ik ook onderweg niet meer met haar kon skypen miste ik haar des te meer.”

Ze ging naar Bolzano, Lampedusa, Calabrië, Triëst en Turijn – alle hoeken van het land. „Ik moest heel snel locaties bedenken, treinen regelen, hotels. In Turijn zat ik ineens in een hotelkamer waar Mozart gelogeerd heeft als vijftienjarige. Echt een cadeautje.” Ze zocht mensen op over wie ze al eerder geschreven had, zoals een jongen uit Sierra Leone die na allerlei omzwervingen een vaste baan blijkt te hebben gevonden: nachtwerk in een magazijn. Ze sprak ook mannen die net waren aangekomen uit Afghanistan, Pakistan of Irak – te voet.

Mannen van vlees en bloed

In het restaurant zit de eigenaar te eten tegenover zijn zus. Hij komt half overeind om haar te begroeten, zakt terug als hij ziet dat ze gezelschap heeft. Wij gaan op het terras zitten. Onze vignarola staat binnen drie minuten op tafel, een compositie in lichtgroen met erwtjes, tuinboontjes en artisjok. Naast ons hangt een peuter half uit een buggy, steeds luider galmt het dreinen over het pleintje. „Dit is wel een beetje vervelend hè?”, zegt ze na een tijdje. „Ze moeten hem maar een glaasje wijn geven.”

Rosita Steenbeek spreekt gearticuleerd, bijna deftig, en eindigt haar antwoorden vaak met een glimlach. Aan Julia werkte ze met onderbrekingen tien jaar, vertelt ze. Ze herlas – in het Italiaans – Ovidius, Vergilius en Horatius om Julia’s tijd beter te begrijpen. „Ovidius raadt lezers aan naar de zuilengalerij van het theater van Pompeius te gaan als ze zin hebben in een avontuurtje.” Door zulke praktische adviezen, en doordat die zuilen er deels nog staan, veranderden de klassieken van het gymnasium voor haar in mannen van vlees en bloed, zegt ze, die ’s avonds uitgingen en op etentjes roddelden over elkaar. Ze voert hen sprekend op.

Over Julia zelf is weinig bewaard gebleven. „Als een detective” heeft ze haar leven zoveel mogelijk gereconstrueerd en zelf verder ingevuld. Ze ontdekte dat Julia’s grote liefde haar minnaar Iullus Antonius was, een zoon van Marcus Antonius, een rivaal van haar vader Augustus. Samen met Iullus verkeerde Julia in subversieve literaire kringen. „Augustus was niet echt een fijn ventje. Hij zei: ik geef de republiek terug aan het volk maar trok intussen alle macht naar zich toe. Cleopatra schilderde hij af als barbaarse koningin die het op Rome gemunt had, terwijl hij degene was die streefde naar wereldheerschappij.” Julia werd uiteindelijk door haar vader verbannen naar een eiland.

In het boek staan ook hedendaagse beschrijvingen van plaatsen waar Julia heeft gewoond of is geweest. Die plaatsen heeft Rosita Steenbeek bezocht, een aantal samen met haar moeder. Hetzelfde deed ze eerder voor de roman Rose. Een familie in oorlogstijd – over de Joodse achtergrond van de moeder van haar moeder. Dat haar oma Joods was wist ze, maar veel meer ook niet. Allebei haar opa’s waren hervormde dominees, de familie stond stevig in de protestantse traditie. „Er wordt altijd een beetje meewarig gekeken als ik dat zeg, maar het was lichtvoetig bij ons thuis. Er kon gespot worden, alles kon in twijfel worden getrokken. Mijn vader, die Sanskriet had gestudeerd, vertelde ons ook over hindoeïstische monniken die met een bezempje het pad schoonmaakten voordat ze hun voet neerzetten, om geen levend wezen te vertrappen. En we vierden weleens het Loofhuttenfeest of de sedermaaltijd.”

Onbesproken bleef dat een ander deel van haar familie in de Holocaust was omgebracht. „Soms was er familiebezoek uit Brazilië, New York, Israël. Goh, wat een leuke kosmopolitische familie, dacht ik dan. Pas later besefte ik dat zij allemaal vluchtelingen waren. En ook vermoord waren als ze niet weg waren gegaan.” Ze is vernoemd naar Rose – in het Nederlands zou die Duitse naam Roos of Roosje geworden zijn. „Mijn vader heeft tegen mijn moeder gezegd: dat is een typisch joodse naam en het antisemitisme zal altijd weer de kop opsteken: laten we er Rosita van maken. Ik heb dat lang overdreven gevonden, maar hij had gelijk.” Het was ook haar vaders suggestie een boek te schrijven over haar Joodse oma.

Alleen koud water

We zijn de laatst overgebleven lunchgasten. Na de spaghetti met kaas en peper voert de ober een klassieke act op. Met luid geklingel haalt hij onze glazen weg. Hij rammelt met bestek. Als een mug zoemt hij rond onze tafel. Rosita Steenbeek negeert hem tot het echt niet meer kan en vraagt dan of hij soms wil sluiten. „Dit heb ik nog nooit meegemaakt”, zegt ze ontstemd.

Foto Frank Ruiter

Bij een laatste espresso aan de overkant vertelt ze over een lezing die ze een tijdje geleden gaf bij de oudste boekenclub van Nederland. „Zij zeiden dat ze in het begin hadden gedacht: die vrouwelijke schrijver, hoge hakken, zou dat nou wel wat zijn. Dat vond ik zo schokkend. Een vrouwelijke schrijver, dat is verdacht. In Italië heb je ministers op naaldhakken, in strakke mantelpakjes, en ook wel schrijfsters die er heel vrouwelijk uitzien. En dan wordt er niet moeilijk gedaan over of die wel zouden kunnen schrijven.” Misschien heeft het te maken met haar entree in de letteren, opper ik. Haar debuut uit 1994 ging over haar relaties met onder meer filmregisseur Federico Fellini (toen 72) en schrijver Alberto Moravia (toen 80). „Nou ja, eigenlijk net als met Vergilius en Horatius: dat waren gewoon twee unieke kerels die toevallig op mijn pad kwamen. Geestig, heel direct, niet ijdel, heel nieuwsgierig naar de ander. En ik was gewoon niet geïntimideerd. Mijn vader was minstens zo bijzonder en getalenteerd.”

Ze glimlacht. „Ik denk wel dat dat vooroordeel over mij vaker een rol heeft gespeeld. Dat mensen het allemaal niet zo serieus namen wat ik deed. Dat ik een jetset-etiket opgeplakt kreeg. Inmiddels heb ik ook best veel fans, en je moet het niet groter maken dan het is, maar het klopt gewoon niet. Ik sliep eens een paar weken in een vluchtelingenkamp met zeven vrouwen in een tent en buiten een wasbak met alleen koud water. Dat kost me geen enkele moeite.”

Tussen het reizen voor haar nieuwe boek door heeft ze met haar twee jongere zussen en broer de nalatenschap van haar moeder afgewikkeld. „Het liep heel erg door elkaar, een van de heftigste periodes van mijn leven.” De komende tijd wil ze het rustiger aan doen. Ze zou, zegt ze, wel een tijdje in het wilde weg willen lezen. „Meesterwerken, nog eens een Rus. Gewoon heel vrij mooie boeken lezen, zonder dat je er iets mee moet.”

Ze denkt er ook over nog een grote fietstocht te maken met de Armeense man met wie ze eens van Amsterdam naar het orakel van Delphi is gefietst. „Hij zit nu in Jerevan. Ik heb een heel innige relatie met hem gehad en toen werd het allemaal ingewikkeld. Maar we hebben nog steeds een diepe verbondenheid.” Dat hij terug is in Armenië en weer optrekt met zijn familie noemt ze goed voor zijn ontwikkeling. „Hij is bijna twintig jaar jonger dan ik. Iedereen zegt altijd: Rosita is dol op oude mannen. Maar dat is helemaal niet waar.”

Oplossing AIVD-minipuzzel bij interview 24 november: Het bedrag geeft aan welke letters je moet gebruiken. Dus 1,25 betekent dat je de 1e, 2e en 5e letter van glas aardbeiensap gebruikt: GLA. Zet je dit allemaal achter elkaar dan krijg je GLAS SINAASAPPELSAP.

Lees verder…….