Rapper Hamda ‘d’Tuniz’ Belgaroui: ‘Ik sta meer in contact met mijn emoties; heb wat minder testosteron’

Toen Hamda d’Tuniz Belgaroui (44) begin deze eeuw doorbrak met rapgroep THC (‘Tuindorp Hustler Click’), stond hij nog met één been in het illegale straatleven. „Ik was een street reporter”, vertelt hij als we elkaar spreken in een café in Amsterdam-Noord. „Alles wat ik schreef, ging over drugs, straat – het leven als hustler.”

In lome en verhalende recht-voor-je-raap-teksten op diepe dreunende beats, riep d’Tuniz twintig jaar geleden de adrenaline op van het snelle criminele leven; van bivakmutsen en pistolen, vluchten van een plaats delict, de buit verdelen en via Opsporing Verzocht checken hoeveel Justitie weet. In de opening van In de Noordside noemt d’Tuniz zijn buurt Tuindorp „zeker een moordwijk”. In Kogel Vangen Voor Je Mati vraagt hij: „Zou je doodgaan voor je homie en dek je zijn rug?”.

Alles staat klaar, onherkenbaar bega ik de zonde/ Luister goed, dan vallen geen gewonden. (THC, Klik klak, 2003)

Hand op het wapen

De als peuter vanuit de Parijse banlieu Quartier 93 naar Amsterdam geëmigreerde d’Tuniz was niet het opvallendste lid van THC. De ontspannen flowende voorman Rocks, de rauwe rijmgoochelaar RBDjan, de politiek strijdbare Appa en de aanstekelijke zanger Zuen sprongen meer in het oog. Met uiteenlopende culturele achtergronden legden ze samen het fundament voor het succes van rauwe en melodieuze Nederlandstalige straatrap.

In de nummers van THC vervulde d’Tuniz de rol van de wat oudere, doorleefde jongen-van-de-straat die – één hand in zijn kruis, de ander op zijn wapen – in plat-Amsterdamse tongval vertelt over drugsdealers die aan hun eigen product verslaafd raken, en het belang dat hij hechtte aan codes en onderlinge loyaliteit.

Hamda Belgaroui
Foto Andreas Terlaak

‘Hamda is de koning’ schreef d’Tuniz als kleine jongen met krijt op de muren in zijn wijk. „Ik kreeg meteen tikken van oudere jongens uit de straat”, vertelt hij. „Als we buiten renden werden we op het pleintje aangepakt. Ik leerde zo snel over het recht van de sterkste. Ik kreeg er competitiedrang van, en haalde er de motivatie vandaan om een groep als THC op te richten – een roedel, een gang. Dan sta je sterk.”

Thuis luisterde hij naar rapmuziek op cassettebandjes van zijn ouders. „Dat hielp me de dag door”, zegt hij: „Rappers legden in hun teksten uit hoe ik me voelde wanneer ik als jongen buiten was.” Het was zijn buurtgenoot Rocks die hem met zijn rapnummers liet horen „dat wat in Amerika kan, hier ook kon: verhalen over onze buurt vertellen die mannen op straat serieus konden nemen.”

Lees ook Als een misdaadfamilie

Rocks en d’Tuniz richtten samen platenlabel THC Recordz op. Ze verkochten de eerste albums en mixtapes op straat. „Ik investeerde 1.000 euro en liet duizend cd’s drukken, die ik dan weer voor 10 euro verkocht op Amsterdam CS. Het was net als met drugs – jongens kwamen bij mij thuis dozen vol cd’s halen om die zelf weer door te verkopen in hun buurt en op school.”

Ik ben ‘straat’

Waar THC-rappers als Rocks en RBDjan onverminderd muzikaal productief bleven, koos d’Tuniz na de eerste succesjaren van de groep een ander pad. In 2011 ging hij meewerken met workshops van acteur en mede-Tuindorper Peter Faber, en volgde een opleiding tot filmacteur aan het Mediacollege van Amsterdam.

Hij moest zich zelf bloot durven geven: „Ik voelde me comfortabel achter het idee: ik ben straat en stoer. Ik deed vervelend en lachte mensen uit in de klas. Maar ik leerde bij de opleiding hoe dat ook een vorm van onzekerheid is. Je bent pas echt ‘gangster’ als je ook je kwetsbare kant kunt laten zien.”

D’Tuniz toerde afgelopen jaren als acteur onder meer met het stuk Gevangenis Monologen langs gevangenissen, speelde rollen in tv-series als Mocro Maffia en Flikken, en is later dit jaar te zien in de speelfilm Loverboy Amsterdam en in een tv-serie over het toeslagenschandaal. Hij speelt vaak in drama waarin onderwerpen centraal staan „die de mensen in onze kringen het meest raken”, zegt hij: „Daar voel ik me het meest mee verbonden – net als met de dingen waarover ik rap.”

De Tunesische Amsterdammer noemt het „interessant” hoe er op film en tv anders wordt gereageerd dan op rapmuziek. „In Mocro Maffia schelden ze voortdurend ‘kanker dit, kanker dat’ – dát wordt omarmd omdat het duidelijk een fictiestempel krijgt. Als je als rapper in je werk hetzelfde doet en zegt, dan ben je een slechte invloed.”

Mama d’r gezicht bloedt. Ze geeft me nog een bloedlipkusje. / Tot morgen, welterusten. (Abouta ft. Ace & d’Tuniz, Huiselijk Geweld,2023)

Vorig jaar liet d’Tuniz na een lange pauze van zich horen als rapper op de Mijn Trauma EP van Abouta. In Huiselijk Geweld rapt hij vanuit het perspectief van een kind die ziet hoe zijn vader zijn moeder mishandelt. In Stratimeid over de zelfmoord van een jonge vrouw uit zijn omgeving en zijn onvermogen haar tijdig te helpen: „Ik ben wat ouder en durf nu meer mijn binnenkant te laten zien. Ik sta meer in contact met mijn emoties; heb wat minder testosteron. Op mijn 18de zou ik nooit hebben geschreven over huiselijk geweld.”

Toen hij in gevangenissen acteerde, werd d’Tuniz regelmatig herkend van de begindagen van zijn rapcarrière. „Een jongen zei: ‘Ik heb door jou 14 jaar gekregen! Ik luisterde heel de dag naar Klik klak.’ Het was een grapje, maar natuurlijk kunnen mensen op basis van je muziek een verkeerde beslissing nemen.”

Het is iets waar hij wel over nadenkt. „Maar ik doe gewoon verslag van mijn eigen wereld. Er zijn denk ik meer mensen die het criminele leven via kunst beleven – en die daardoor juist níet die keuze maken. Artiesten vertellen al eeuwenlang wat er zich afspeelt op straat. Met onze verhalen informeren we elkaar over het leven, dat is nooit alleen maar negatief.”

Deze week verschijnt het nummer ‘Veni Vidi Vici’ van d’Tuniz en L-Amin