Ode aan het leven van choreograaf Conny Janssen is traag en zonder verrassing

Daar in het midden, daar moet het gebeuren. De witte vloer, afgezet met een brede rode band, is de plaats waar dansers zich uitdrukken, hun energie ventileren en elkaar ontmoeten. Daar in het midden is het leven. Ziel van Conny Janssen wil een ode zijn aan het leven, het volle (stads-)leven. Maar dat leven omarmen is makkelijker gezegd dan gedaan, zo blijkt in deze voorstelling die zich traag en zonder verrassingen voortbeweegt.

Als Ziel begint, klinkt in het donker eerst het uit duizenden herkenbare ritme van Lust for Life van punkrocker Iggy Pop – een mooi, zij het wat voorspelbaar begin voor een voorstelling over het verlangen voluit te leven. De songtitel verschijnt in reusachtige letters op het achterdoek, waarna ook woorden als resistance, control, order, different en breathe worden geprojecteerd terwijl een voice-over nu en dan wat korte zinnen fluistert.

Stoel, tafel of bed

Remy Tilburg opent het bal krachtig door vrijuit door de ruimte te swingen. Langzaam verlaten de andere dansers hun stoel, tafel of bed die tegen de wanden van de toneelruimte staan (decorontwerp is van Thomas Rupert); van toeschouwers worden ze deelnemers in het menselijk gewoel op de vloer. Eén van de tien ligt bewegingloos tussen de anderen, en zo zullen er steeds mensen aan de kant zitten, toekijken, niet of pas later meedoen.

Janssen varieert vaardig met stilstand en beweging, poëzie en energie, ritmes en tempi. In haar stevig geaarde danstaal, op een afwisselende soundtrack en met abstract-mimische handgebaren vechten de dansers ieder op hun eigen manier een innerlijke strijd met het leven uit, soms stroef en hortend stappend, dan weer organisch vloeiend of uitbundig dansend. Vaak alleen, maar ook in synchrone groepsdansen of de typische ‘Conny Janssen-kluitjes’. De duetten zijn Janssens troef.

En toch. Toch mist de voorstelling ondanks fijne dansers en veel fraais (het publiek was razend enthousiast) haren op de tanden. Door de futloze, traditionele dramaturgie (Judith Wendel) ontstaat het gevoel dat Ziel geen première is maar een herneming van vijftien jaar geleden.

De vragen die Janssen in haar werk stelt, draaien dan ook vaak rond dezelfde thema’s, met veel enerzijds-anderzijds, zodat zij altijd ergens in een veilig en zachtaardig midden eindigt. Dat valt minder op als Janssen op locatie werkt, wat ze meesterlijk kan. Op een theaterpodium wordt de neiging tot nuance en neutralisering van extremen echt een zwakte. Ziel doet verlangen naar een Conny Janssen die eens flink uit de bocht vliegt.