Niemand weet meer precies hoe het met China gaat

China’s economie blijft het prima doen, ondanks tal van tegenslagen. Steeds meer economen vertrouwen de officiële cijfers echter niet, en beginnen dan maar zelf te rekenen. Met opmerkelijke resultaten. Door
Animatie Anne van Wieren

Knap, vind je niet? Razend knap. Op 16 januari, slechts iets meer dan twee weken na 2023, wist China al te melden dat de economie in het laatste kwartaal was gegroeid met 5,2 procent op jaarbasis.

Wisten de statistici echt zo snel alles over de economische activiteiten van de 1.409 miljoen mensen die in China wonen, en hun bedrijven, instellingen en overheden? Natuurlijk niet. Maar dat geldt ook voor alle andere landen. De eerste ramingen van de economische groei zijn altijd en overal vooral schattingen, die in de kwartalen en jaren daarna telkens worden verfijnd.

Toch is China anders. Het is groot: het huidige aantal inwoners is vergelijkbaar met de hele wereldbevolking eind negentiende eeuw. Dat is een extra uitdaging. Het is een opkomend land: je kunt niet verwachten dat de statistiek er al even ver is als bijvoorbeeld in Nederland – al sloot China zich in 2015 wel aan bij de kwaliteitsstandaards die het IMF voor economische cijfers hanteert.

Ook niet onbelangrijk: China is nu de op een na grootste economie ter wereld, na de VS, en het is belangrijk te weten wat er gebeurt. En daar wordt het ongemakkelijk. Want het gaat waarschijnlijk niet goed met de Chinese economie, maar niemand weet er het fijne van.

Deze week viel het doek voor vastgoedreus Evergrande, met schulden van meer dan 300 miljard dollar. Een Hongkongse rechter beval de liquidatie van het noodlijdende concern. De huizenmarkt staat er slecht voor, met prijsdalingen en gestaakte bouwprojecten. De koersen van beursgenoteerde bedrijven blijven ver achter. Zo ver, dat Chinezen zelf hun heil inmiddels steeds vaker zoeken in goud. Hier zie je Chinese beurs, in vergelijking met die in de VS en Europa.

De winstgevendheid en het rendement van beursgenoteerde bedrijven nemen dus af. En veel andere indicatoren wijzen op verslechtering van de economie: van de stemmingsindices die China zelf bijhoudt tot onderzoek van buiten. Een mooie is de China Cyclical Activity Tracker, die door de vestiging San Francisco van de Amerikaanse centrale bank is vervaardigd. In deze China CAT wordt onder meer het railvervoer, de elektriciteitsopwekking en de leningen van banken in China bijgehouden. Dat is geen toeval. Li Keqiang, in de jaren nul van deze eeuw vicepremier van China, stond er om bekend de officiële economische statistiek met een flinke korrel zout te nemen, en verliet zich liever op spoor, elektriciteit en krediet om de temperatuur van de economie bij te houden.

Li, een voorstander van het vrije ondernemerschap – binnen de grenzen van de doctrines van de Communistische Partij uiteraard – was in 2012 in de race om partijvoorzitter te worden. Hij verloor die strijd van Xi Jinping, maar werd wel premier onder hem. En bij Xi wonnen maatschappelijke stabiliteit, veiligheid en weerbaarheid het steeds meer van het ondernemerschap. Scheidend NRC-correspondent Garry van Pinxteren, die in januari een zeer lezenswaardig afscheidsstuk schreef, vroeg zich vorig jaar nog af hoe het de Chinese economie zou zijn vergaan als niet Xi, maar Li in 2012 had gewonnen. Misschien wel beter.

Maar goed, het werd Xi, en inmiddels wordt diens voorkeur ook op de beurzen zichtbaar. De Amerikaanse denktank Peterson Institute liet deze maand zien dat door de staat gedomineerde bedrijven op de beurs weer flink oprukken.

De buitenwereld blijft intussen zitten met een paradox: hoe komt het dat zoveel in China wijst op een behoorlijke afkoeling, terwijl de economische groei toch hardnekkig meer dan 5 procent bedraagt? Zoals dat gaat, beginnen economen dan maar zelf te rekenen. Een interessante benadering gaat via de zogenoemde ‘deflator’. Dat lijkt op een monster uit Harry Potter, maar is in werkelijkheid een manier om van alle in geld uitgedrukte activiteit in de economie een werkelijke activiteit te maken.

Klinkt ingewikkeld, is het niet. Stel: een smid maakt twee hamers en verkoopt die voor 50 euro per stuk. Het volgende jaar maakt en verkoopt hij er wederom twee, maar nu voor 60 euro per stuk. Zijn omzet gaat van 100 euro naar 120 euro, en dat is ook wat statistisch wordt gemeten. Zijn activiteit lijkt te zijn toegenomen met 20 procent, maar in werkelijkheid heeft hij hetzelfde gedaan als vorig jaar. Zijn ‘volume’ is gelijk gebleven: twee hamers.

Om van die euro’s een volume te maken is er een deflator nodig die de meting corrigeert voor de gestegen hamerprijs. Datzelfde gebeurt met het hele bruto binnenlands product (bbp): de bbp-deflator. Hoe hoger die is, hoe minder volumegroei (‘economische groei’) overblijft. En hoe lager, hoe meer.

Het vermoeden is dat China juist met die deflator speelt. Door er mee te variëren, kun je de ‘economische groei’ (die volumegroei dus) precies krijgen waar je hem wil. Economen van de Bank of Finland, die de Russische en Chinese economie nauwgezet bijhouden, publiceerden juist deze week een inschatting van de Chinese economische groei met een door henzelf berekende deflator – die volgens hen veel beter past bij de prijsveranderingen in de Chinese economie.

Het resultaat is volgens de Finnen dat de Chinese economische groei onder Xi steeds meer is overdreven, door het te laag inschalen van de deflator. Misschien is China inmiddels dus wel wat kleiner dan we dachten.

Lees verder…….