Leer de nieuwe chef van het Concertgebouworkest, Klaus Mäkelä, kennen in vier stappen

De Finse dirigent Klaus Mäkelä (26) is vanaf 2027 de nieuwe chef-dirigent van het Concertgebouworkest


Foto Marco Borggreve

Interview

Koninklijk Concertgebouworkest De Finse dirigent Klaus Mäkelä (26) is net begonnen als „artistiek partner” van het Concertgebouworkest. Vanaf 2027 is hij de nieuwe chef-dirigent. Wat kan het publiek van hem verwachten? En waar verheugt híj zich op? Een kennismakingsgesprek langs 4 thema’s.

Klaus Mäkelä ziet vandaag voor het eerst zijn eigen chef-dirigentenkamer, verstopt in de kelders van het Amsterdamse Concertgebouw. Ramen heeft de ruimte niet, wel een zitje en een muziekinstallatie. „Mooie bank, lekker stofje”, zegt hij bij binnenkomst, monter en ontspannen.

Wat als eerste opvalt: soepele veterdansschoentjes van wit kalfsleer. Meteen daarna: een tros bananen op tafel, Mäkelä’s beproefde powerfood. Lang concert? Twee bananen voor aanvang. Kort concert? Eén banaan. Vandaag liggen er vier. „We moeten nog flink werken aan Mahlers Zesde symfonie”, zegt hij.

De benoeming van de 26-jarige Fin Klaus Mäkelä tot nieuwe chef van het Concertgebouworkest vanaf 2027 was op 10 juni hét muzieknieuws van het jaar. Na de vier chefloze seizoenen die volgden op het vroegtijdig vertrek van de vorige chef Daniele Gatti in de zomer van 2018 heeft het beste orkest van Nederland in Mäkelä eindelijk zijn nieuwe muzikale leider gevonden. De orkestmusici toonden zich opgetogen, het publiek wacht af: Mäkelä leidde tot dat ene stijf uitverkochte zomerconcert vorige week (dit weekend in Berlijn en Keulen te beleven) alleen nog corona-concerten. Zeker is in elk geval dat Amsterdam met Klaus Mäkelä de innemende, oermuzikale teamplayer strikte op wie wereldwijd al tal van grote orkesten aasden.

Heden & toekomst

U begint als chef in 2027, tot dan bent u gebonden aan uw orkesten in Oslo en Parijs. Wat maakte het aanbod van het Concertgebouw desondanks aantrekkelijk? Uw agenda ligt nu vast tot u 36 bent.

„De klik met het Concertgebouworkest: die bezorgde me een niet te negeren ja-gevoel. Ik houd sowieso van lange verbintenissen. Met een vaste groep musici de diepte in kunnen, vind ik zowel muzikaal als menselijk veel interessanter dan losse concertweken als gastdirigent.

„Het punt was natuurlijk wel dat die verbonden- en betrokkenheid óók voor mijn orkesten in Oslo en Parijs geldt – en daar ben ik pas net begonnen. Deze tussenoplossing voelt daarom goed. Vijf weken in Amsterdam is genoeg om wel echt ‘aanwezig’ te zijn. En daarna: we zullen zien.

„Het fascineert me dat dirigenten als Jevgeny Mravinsky, Willem Mengelberg en George Szell bij hun vaste orkesten in Petersburg, Amsterdam en Cleveland vroeger decennialang succesvolle chefs waren, terwijl zulke lange verbintenissen nu heel ongebruikelijk zijn. Waarom? Maar laten we voor het begin niet aan het einde denken.”

Dit seizoen leidt u symfonieën van Mahler en Sibelius, maar ook Mozart en eigentijdse muziek. Is dat veelzeggend voor uw koers? De breedte in?

„In zekere zin. Pas het volgend seizoen, ’23-’24, is gepland vanuit de zekerheid dat ik hier chef zou worden. Daaruit volgt dus ook een focus op het Amsterdamse ‘kernrepertoire’: Mahler, Bruckner, Strauss. Maar daarnaast zal er zeker ruimte zijn voor funky stukken. Bachs Hohe Messe staat al, daar ben ik dol op – met de belofte dat de Matthäus-Passion zal volgen. En zeker ook moderne muziek, van Thomas Larcher, bijvoorbeeld. Het publiek hoort meestal het liefst wat het al kent, maar ik ben erg voor verrassen.”

Bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest is de chef Lahav Shani ook vaak als pianist te horen, gaan we u ook als cellist aan het werk horen?

„Eind november speel ik met Concertgebouworkest-musici al Brahms’ Sextet in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Als cellist soleren bij mijn eigen orkest voelt wat al te groots, maar wat me wél geweldig zou lijken, is een programma met bijvoorbeeld twee oorlogssymfonieën van Sjostakovitsj en dan daartussen meespelen in Messiaens Quatuor pour la fin du temps, met twee pauzes eromheen.”

Traditie & vernieuwing

U bent chef nr. 8. Welke u voorganger vindt u het meest inspirerend?

„Puur muzikaal en voorbijgaand aan zijn menselijke zwakten: Willem Mengelberg. Ik bestudeer nu zijn oude opnames en partituren. Naar hedendaagse normen klinken die extreem en ouderwets, maar de kwaliteit die het orkest verwierf onder zijn leiding: ongelooflijk. De flair, de elegantie, de stilistische ruggengraat. Maar ik ben ook de opnames onder Eduard van Beinum aan het ontdekken, verrukkelijk om de emotionaliteit. En zo hebben ze allen iets om te bewonderen. Haitink: legende. Chailly: geweldige Berio-opnames. Jansons heb ik helaas nooit ontmoet, terwijl ik nu zowel in Oslo als Amsterdam zijn orkesten heb ‘geërfd’. In Oslo bouw ik echt voort op een Mariss Jansons-fundament, ik merk dat hij daar twintig jaar keihard aan de klank heeft gewerkt.”

Hoe verhoudt het Concertgebouworkest zich tot uw orkesten in Oslo en Parijs?

„Het zijn drie totaal verschillende ensembles. Dat is ook het leuke, en het maakt van mij een betere dirigent met die verschillen om te leren gaan.

„Oslo staat als een huis, de klank is compact, helder, donker en onmiddellijk. Parijs is een geïnspireerd, hypersensitief cluster van individuele spelers, allen Frans of Frans getraind. En Amsterdam is als een karaktervolle goulash – sorry, en dat terwijl ik geen vlees eet! – van nationaliteiten en speelstijlen, maar dan met een sterk teamsportgevoel. En de spelstandaard is extreem hoog. Die trombonekoralen in Mahler: wow. En bij de solo van hoorniste Katy Woolley dacht ik: ik geloof niet dat ik ooit eerder zulk mooi hoornspel heb gehoord. In één zin zou ik dus zeggen: de gelaagde schoonheid van klank, díe typeert het Concertgebouworkest. Wil je dat het orkest lelijk speelt, dan moet je daarop echt aandringen. Wat niet wil zeggen dat er geen werk te doen is. Maar nee, dat ga ik niet concretiseren.”

Uw eerste concert heeft deze week Mahlers Zesde – ‘Tragische’ – symfonie als hoofdmoot. Opmerkelijke keuze.

„Eerst stond Sjostakovitsj’ Zevende symfonie gepland, de ‘Leningrad’, maar ik ben blij dat het Mahler is geworden, juíst de Zesde. Het is de eerste Mahler-symfonie waar ik als jonge dirigent verliefd op werd. Dat heeft iets met de duisternis ervan te maken, waarschijnlijk omdat ik Fins ben en daar een aangeboren antenne voor heb. Meesterwerken als Bachs Hohe Messe of Mahlers Negende symfonie komen voor mij gevoelsmatig van een andere planeet, die zijn ‘verheven’. Mahlers Zesde is aards, mensenwerk, een dikke en gecompliceerde partituur, zwaar en doorleefd. Je moet je erin storten, half werk gaat niet. Dat geldt voor iedereen, alle instrumentgroepen – strijkers, koper, slagwerk, hout. Zoals dirigent Herbert von Karajan zei: er zijn maar twee symfonieën die eindigen in totale wanhoop: Mahler 6 en Sibelius 4. Dat is trouwens de volgende symfonie die ik hier in november dirigeer. (lacht)”

Klaus Mäkelä

Foto Marco Borggreve

Stress & ontspanning

Was u zenuwachtig voor het concert vrijdag – toch een soort vuurdoop?

„Ik ben geen nerveus type. Ik vond het meer opwindend, een beetje zoals ik me voorstel hoe een bruiloft is, waarop je ook voor de eerste keer je liefde deelt voor een publiek.”

Meer over liefde: een van uw helden is cellist Daniil Shafran (1923-1997). Shafran was genadeloos streng voor zichzelf bij het studeren. U ook?

„Dirigent Alan Gilbert, de vorige chef van het New York Philharmonic, zei eens: ‘Ik ben lui, maar ik word wakker als er wat moet gebeuren’. Zo ben ik ook. Uit liefde voor de muziek studeer ik hard – en met veel plezier. Elke dag kun je een stuk anders aanvliegen. Dat houdt het spannend.”

Beluistert u alleen klassieke muziek?

„Soms jazz. Evans. Coltrane. Sporadisch.”

Amsterdam & de wereld

Als chef-dirigent bent u het uithangbord van het orkest. Rondom Lorenzo Viotti – de nieuwe jonge chef van De Nationale Opera – ontstond een ‘Viotti-effect’: zalen vol jongeren en hordes Insta-volgers. Wat wordt het Mäkelä-effect?

„Het creëren van ‘buzz’ gaat voor mij over samen excellent muziek maken. Dat nieuws moet zich verspreiden. In Oslo en Parijs ben ik aangetreden tijdens de pandemie, niet ideaal voor publieksopbouw. En toch is daar wél nieuwsgierigheid ontstaan. Ik geloof in de kracht van interessante programma’s. Idealiter creëer je een situatie waarin het publiek afkomt op het orkest en mij, en niet op de naam en faam van de gespeelde stukken. Maar ik voel me bezwaard dingen te zeggen over het publiek, omdat ik dat hier nog helemaal niet heb leren kennen.”

Wat zijn voor u ‘interessante’ programma’s?

„Ik bezoek graag musea, deze week was ik eindelijk in het Rijksmuseum. Bij het zien van grote kunst kan me een spiritueel gevoel van extase overvallen – al ben ik niet gelovig.”

„Van de doordachte manier waarop tentoonstellingen worden gecureerd, kunnen we bij het samenstellen van concertprogramma’s nog veel leren. Wat helpt is dat het Concertgebouworkest als een van de weinige toporkesten sowieso al goed is in uiteenlopend repertoire. Mahler, Bruckner en Strauss zijn pilaren, maar Franse muziek hoort er ook echt bij, en eigentijds repertoire óók.”

Tijdens corona ontstond discussie over zin/onzin van globetrotten – óók door grote orkesten. Hoe ziet u het belang van tournees voor het Concertgebouworkest?

„Lange internationale tournees langs veel zalen, met elke avond een concert in een andere stad, hebben hun beste tijd gehad, denk ik. Ook omdat dat soort reizen artistiek niet verrijkend zijn; bij éénmalige optredens willen zalen de voornaamste showcases brengen. Maar het heeft wél zin om langere ‘residencies’ te hebben in belangrijke zalen als de Weense Musikverein of Carnegie Hall in New York. Als je daar een aantal concerten achter elkaar verzorgt, kun je je breder presenteren. Met mijn orkest uit Oslo hebben we dit voorjaar een tournee gemaakt met alle symfonieën van Sibelius, dat was top. Met het Orchestre de Paris gaan we nu een soortgelijk project doen met alle balletten van Stravinsky. Die gaan we dan ook opnemen.”

U tekende eerder dit jaar een exclusief opnamecontract met label Decca. Wat betekent dat voor het Concertgebouworkest?

„Dat we voor Decca gaan opnemen, niet voor RCO Live. Wel een heerlijk label, RCO live, ik smul van de anthologieën met oude radio-opnames. Ik ben een beetje een opname-nerd. Aan mijn eigen box met Sibelius’ symfonieën heb ik 150 uur ge-edit. Dat zal ik met plezier ook doen voor opnames met het Concertgebouworkest. Opnemen geeft me het gevoel onderdeel te zijn van een traditie, van een continuüm.”

M.m.v. Rahul Gandolahage

Lees verder…….