In de machine vond schilder Léger zijn schoonheid

Expo in Kröller-Müller Het landschapsschilderij benadrukt vaak de nietigheid van de mens. Het mechanische schilderij doet dat nog meer, zoals ook het onlangs ontdekte schilderij in de reeks ‘Rook boven de daken’ van de kubist Fernand Léger.

Fernand Léger, Rook boven de daken (1911–1912), gevonden op de achterkant van Veertien juli.
Fernand Léger, Rook boven de daken (1911–1912), gevonden op de achterkant van Veertien juli.

Foto Redivivus

Nadenkend over een definitie van kunst kwam de Franse kubist Fernand Léger in 1923 tot de conclusie dat in de machine ware schoonheid schuilgaat. De vorm, de kleur en dan ook nog de afwezigheid van de ambitie een kunstwerk te zijn, dat was toch wel het toppunt van een esthetisch ideaal. Het mechanische object heeft even veel reden om als mooi te worden ervaren als een landschap, aldus Léger. In een tijd dat de mens steeds minder houvast had aan het geloof en in een moeilijke tijd leefde, neemt de behoefte aan schoonheid toe, stelde hij resoluut. Een behoefte die hijzelf altijd een beetje had onderschat, gaf Léger toe.

Die schoonheid hoefde je dus niet per se in de natuur, of in de verbeelding van die natuur in het Louvre te zoeken, maar kon ook in de machine worden gevonden. Júist in de machine, vond Léger, als kind van zijn tijd en als iemand die trendgevoelig was. De natuur kwam tegenover het mechaniek te staan, en de relatie tussen die twee werd treffend verwoord door de Nederlandse schrijver F. Bordewijk in zijn roman Knorrende beesten (1933): „De schoonste zegen van de mens is niet het paard. Het is het dier dat, tot volle wasdom gekoesterd in de buidel der moederfabriek, niet hoeft te leren, onmiddellijk bereid staat tot alles in de wereld van het verkeer. Het heeft een kunstleven van de hoogste orde, de mens is de schepper van zijn perfectie.”

Toen Léger zijn gedachten over machine en mechaniek formuleerde, was dat ruim tien jaar nadat hij een kantelpunt in zijn werk had bereikt. Zijn impressionistische werken had hij vernietigd (daar kreeg hij later wel een beetje spijt van) omdat hij meer aandacht wilde voor de vorm en minder voor het kleurgebruik (iets waar hij na de Eerste Wereldoorlog deels op terugkwam).

Op de tentoonstelling Fernand Léger en de daken van Parijs in het Kröller-Müller Museum gaat het om de periode dat hij afscheid nam van het impressionisme en een voorman werd van het kubisme. Het landschap en de mens werden vervangen door steden en stukjes mens in kegelvorm. Het verhaal van de kubist Léger is grotendeels bekend, maar de ‘ontdekking’ van een schilderij op de achterkant van zijn schilderij Le quatorze juillet dat op deze tentoonstelling te zien is, is fascinerend.

Fernand Léger, Veertien juli (1912-1913) Foto Redivivus

Kijken met schuin hoofd

Léger maakte Le quatorze juillet (1912-1913) vlak voor de Eerste Wereldoorlog als huwelijkscadeau voor zijn vriend Marc Duchène. De Franse vlaggetjes die tussen ronde en rechthoekige vlakken terug te vinden zijn, gecombineerd met de titel, laten opvallend genoeg voor een abstract schilderij weinig aan de verbeelding over. Duchène kwam om in de Eerste Wereldoorlog, waarna de weduwe het schilderij opborg om niet telkens geconfronteerd te worden met wat ooit geweest was. Het schilderij bleef daarom lang onbekend.

Toen men in de jaren negentig zag dat er aan de achterkant van het doek nog iets leek te zitten, was een dikke lijmlaag een belemmering dat goed te onderzoeken. Inmiddels is de lijmlaag weggehaald en blijkt er een compleet schilderij achter te zitten dat in de serie ‘daken boven Parijs’ past. Léger maakte vlak voor de Eerste Wereldoorlog meerdere van dat soort stadslevens vanuit zijn atelier, en op deze – net als op enkele andere – zie je dikke rookpluimen de daken bedekken.

Prachtige ontdekking, die je als tentoonstellingsmaker natuurlijk wilt laten zien.

Dat doe je door het schilderij in een glazen vitrine te plaatsen zodat de bezoeker beide kanten kan bekijken. Alleen wat doe je als je om het ene schilderij te laten zien, het ander een kwartslag moet draaien? Kies je voor het werk dat Léger maakte voor zijn vriend, of voor het werk dat door Léger was afgedankt? Een van de twee moet op z’n zij gaan liggen. Op zichzelf is er niets aan de hand: sommige schilderijen hangen jarenlang op hun kop (Mondriaan in Düsseldorf, Van Gogh in het Stedelijk), en je ziet mensen in een museum wel vaker hun hoofd schuin houden. Wie z’n hoofd kantelt, hoopt op een nieuw perspectief en wellicht op geheimen. Dat levert vaak genoeg wat op, bij kubisten waarschijnlijk nog meer dan bij landschapschilders.

De typograaf

Op de tentoonstelling Léger en de daken van Parijs is ervoor gekozen om het nieuw ontdekte werk, Rook boven de daken (1911-1912), in de juiste positie te hangen en dat vrolijke, nationalistisch getinte werk van de 14de juli op z’n zij te hangen. De werken met rookpluimen waren bepalend voor Légers stap richting het kubisme, maar vallen ook op door de ronde vormen die er in die rookwolken zitten – de reden waarom Léger door een grappende criticus als ‘tubist’ werd omschreven in plaats van kubist.

Het doek met de rook is veel interessanter dan dat over de Franse feestdag. Dat komt enerzijds door die vlaggetjes die je gaan irriteren, maar vooral zie je in die rookpluimen een voorbode van de schoonheid van het mechaniek waarover Léger het jaren later zou gaan hebben. De kleuren zijn er sterker dan in bijvoorbeeld het grauwe naakt dat hij twee jaar daarvoor in een woud had gezet (Naaktfiguren in een bos, 1909-1911). Het werk is een voorloper van het fascinerende De typograaf (1919), dat tot de vaste collectie van Kröller-Müller behoort en ook op de tentoonstelling hangt, en sluit aan bij De vrouw in blauw, dat Léger eveneens in 1912 maakte.

Rook boven de daken was uit de tijd dat Léger afscheid nam van de invloed van Cézanne en zich meer liet beïnvloeden door Picasso en Braque (van beiden hangen op de expositie werken die parallellen laten zien, net als werk van Robert Delaunay). De werkelijkheid komt steeds verder op de achtergrond en het landschap van de daken heeft wel wat weg van een mechanische wereld, een wereld die op dat moment aan de vooravond staat van de mens als machine, of als voer van de oorlogsmachine.

Fernand Léger, De typograaf (1919) Foto Rik Klein Gotink/ KMM

En daarmee kom je terug op Légers blik op de schoonheid in 1923. Het is niet eens zozeer het landschap dat als ideale vorm van schoonheid wordt gezien waar hij tegen ageert, maar de nog steeds gangbare gedachte dat het geschilderde landschap de nietigheid van de mens laat zien. Schilder donkere wolken, rotsen of een enorme vlakte: de kijker weet dat de mens slechts een nietige kruimel is die wegvalt tegen de achtergrond van de natuur (en haar ware gedaante niet kan vastleggen). Die nietigheid komt echter nog veel meer naar voren in de machines en de kunst die daar iets mee wilde.

Niemand wist die nietigheid, zeg maar gerust overbodigheid, zo overweldigend neer te zetten als de Zwitserse beeldhouwer Jean Tinguely met zijn pijnlijk nutteloze machines. Maar ook Léger portretteert de machine, al zit die dan in bijvoorbeeld zijn typograaf of in de rookwolken. Die grijze pluimen wijzen erop dat de mensen thuis zijn, stoom produceren, en via die wolken met elkaar verbonden raken. Tegelijkertijd: ze bedekken de daken, de stad, de mens. Het geheel is een landschap waarin de mens overbodig lijkt in dat ‘bewolkte’ Parijs.

En wat gebeurt er als je die rookwolken boven Parijs een kwartslag draait, of in het Kröller-Müller het hoofd schuin houdt? Dan zie je opeens niet alleen rookpluimen, maar ook dreigende witte gewaden die stad en mens laten verdwijnen.

Het boek Fernand Léger en de daken van Parijs van Sjraar van Heugten is verschenen bij Uitgeverij Tijdsbeeld (144 blz. €30). Inl: krollermuller.nl


Lees ook: Fernand Léger heeft ons in 2018 nog van alles te vertellen

Lees verder…….