‘Ik wil mijn cello een verhaal laten vertellen over het leven’

De zondagsdienst in het Witte Kerkje in het Noord-Hollandse kustdorp Groet besluit met In de bloembol is de krokus. „Elke stilte kent zijn zingen, zoekt een woord en melodie”, belijden de gelovigen in het lentelied. In de nog winterkille buitenlucht – onder het mededelingenbord – hangt een poster van het Duinstreek Kamermuziek Festival dat hier donderdag begint. Artistiek leider, cellist Quirine Viersen (51), musiceert graag in godshuizen. „Deze ruimten dwingen ontzag af. Zelfs de grootste schreeuwlelijk verstilt hier.”

Rondstruinen in dit Witte Kerkje voert Viersen ook terug naar haar kindertijd. Ze is de dochter van twee cellisten. Haar vader zat in het Concertgebouworkest en haar oudere zus Saskia speelt viool in het Nederlands Philharmonisch Orkest. Het was een antroposofisch nest met oog en oor voor schoonheid en mysterie.

„Op gezinsvakanties bezochten we altijd kerken. Daar kwam ik het liefst. En dan niet in de protserige en rijk versierde kathedralen, maar vooral in kleine en sobere gebedshuizen waar rust heerste. De grote omslag in mijn loopbaan was de opname van de zes Cellosuites van Bach dertien jaar geleden, gevolgd door een concertreeks in kerken. Want daar zitten publiek en ikzelf met een andere grondhouding. Een mens hoeft niet religieus te zijn om te voelen dat zo’n plek verrezen is voor iets hogers, opgericht door bouwers die hierin geloofden. In de kerk ga je niet gezellig een avondje uit, maar openen we ons voor de mystieke en ongrijpbare krachten van het leven.”

Reddingsboei

Bijna tien jaar geleden verruilde Viersen met man en drie dochters Amsterdam voor het dorp Bergen. De groeiende liefde voor de natuur won het van die voor haar geboortestad. Ze is net terug van een recital in de Wigmore Hall in Londen. Zo’n metropool belichaamt voor de cellist tegenwoordig een ander leven. „Aan de ene kant is zo’n wereldstad een passende handschoen. Hoe vaak bezocht ik voorheen als solist al niet die grote concertzalen? Zulke plekken ken ik al mijn hele muzikale leven. Maar nu dat bestaan min of meer achter me ligt, moet ik wel een soort mentale brug over voor zo’n reis naar Londen.”

Als tiener was Viersen een concoursdier. „Ik wilde winnen, mensen laten zien wat ik kon.” De beroemde cellist Heinrich Schiff nam haar onder zijn hoede en stoomde haar klaar voor een solistenleven, reizend van het ene naar het andere orkest met een tiental beroemde celloconcerten in de koffer. Dat was het leven waarvoor ze bestemd leek.

Maar op den duur ging de eenzaamheid ervan haar tegenstaan, evenals het kritische vergrootglas van orkestmusici en publiek waaronder een solist ligt. „Wie voor die blikken gevoelig is – en dat ben ik – kan zich daar niet voor afsluiten. Mijn bescherming was een houding van: ik kan dit aan. En veel mensen dachten daarom dat ik arrogant was. Maar nog belangrijker dan dat: mijn eerste en grootste muzikale liefde is opera. Ik wil mijn cello een verhaal laten vertellen over het leven. Een solist kan dat minder goed. Want binnen het krachtenveld van orkest en dirigent heb ik het niet voor het zeggen. Het riep op den duur steeds meer vragen op. Wie ben ik? Waar sta ik? Ik twijfelde zelfs of ik nog wel cello wilde spelen.”

Ik wil op ooghoogte met mijn publiek zitten. Pas dan kan ik het omarmen

De kennismaking met kamermuziek wierp haar een reddingsboei toe. Die vorm ontdekte ze toen haar leraar Heinrich Schiff op een dag moest afzeggen voor een festival in Moritzburg, nabij Dresden. Hij schoof Viersen als zijn vervanger naar voren.

„Het is zo’n andere manier van omgaan met muziek. Ik vond het eerst doodeng. Je reageert veel directer op elkaar. Ik ontmoette daar pianist Silke Avenhaus, en een langdurige muzikale liefde bloeide op. De grote openbaring was dat mijn ziel uit meerdere ikken bleek te bestaan. De solist die zich verwarmt aan de spotlights, is er maar één van. In een diepere laag leeft een kamermusicus, die zich meer richt op samen delen. Bovendien probeerden veel mensen in de industrie me te overtuigen dat een solist een imago nodig heeft. Alles in mij schreeuwde ‘nee’ daartegen. Ik wil mezelf kunnen zijn of worden. Het gaat me om wie ik ben, niet om wat ik ben.”

Ooghoogte

Het vinden van de kerk als ‘podium’ en de verhuizing naar de kuststreek hielpen Viersen daarbij. „Ik besefte langzaam dat religie, natuur en muziek voor mij een drie-eenheid van het oneindige vormen. Van dat waar ik kennelijk naar op zoek ben, en ook wat me trekt in Bachs Cellosuites die nooit ophouden me te inspireren. Het Duinstreek Festival verenigt ook deze drie elementen.”

Het ging er haar ten slotte ook om deel van een geheel te zijn. „Een solist zit op het podium afgescheiden van het publiek. Dat vond ik moeilijk. Ik herinner me dat dertig jaar geleden bij het Tsjaikovski Concours in Moskou een jurylid naar me toe kwam. ‘Mijn gevoel vertelt me dat je maar voor één iemand speelt’, zei ze. Ik voelde me aangevallen, maar later begon ik het te begrijpen. In de zaal is het publiek een donkere en amorfe massa. Het lukte me niet om die te omarmen. Dat gebeurde pas toen ik Bach in kerken ging uitvoeren. Toen zat ik plotseling op ooghoogte met mijn luisteraars. Dat maakte hét verschil. Het voetstuk van solist was verdwenen.”

In coronatijd volgde Viersen een thuisstudie tot creatief therapeut. En nu werkt ze tweemaal per week anderhalf uur met Korsakov-patiënten bij Magentazorg. „Ik speel en zie hoe zij open bloeien, hoe de apathie deels van hun afvalt. Niet iedereen houdt van klassiek uiteraard. Er was één man die nooit iets zei, die zelfs niet mijn groet beantwoordde. Op een dag vroeg ik: ‘Wat vind jij nou mooi?’ Hij bromde: ‘Status Quo.’ Dus ik zocht een nummer van Status Quo op, dat ik bij de volgende bijeenkomst afspeelde. Hij straalde en begon te praten. Dit tot leven kunnen brengen van mensen die gevangen zitten in zichzelf, het een moment oplichten van hun gezichten, een hart dat zich even opent, dat is de kern van waarom ik musicus ben en wil blijven.”