IJslanders eten nauwelijks walvis. Toch jaagt miljonair Kristján Loftsson er nog altijd op. ‘Walvissen zijn gewoon een soort vis voor mij’

De Hvalfjörður is een 62 kilometer lange fjord op een klein uur rijden van de IJslandse hoofdstad Reykjavik. Glooiende heuvels en kliffen omringen het doorgaans kalme water. In de zomer kleurt dat landschap groen, en de zee rood van het bloed van tientallen walvissen die hier geslacht en verwerkt worden tot stukken vlees. De Hvalfjörður, IJslands voor Walvissenfjord, is de uitvalsbasis van de laatste walvisvaarder van IJsland, Kristján Loftsson.

De 80-jarige miljonair houdt met zijn kapitaal en infrastructuur eigenhandig de IJslandse commerciële walvisvaart overeind. Critici zien hem als een dierenbeul. Voor hen heeft hij geen geduld: „Walvissen zijn gewoon een soort vis voor mij”, zei hij in 2010, als IJslandse afgevaardigde bij de Internationale Walvisvaartcommissie, die wereldwijd de walvisvangst reguleert. „Ze zijn een overvloedige maritieme grondstof.”

Beide uitspraken kloppen niet: walvissen zijn zoogdieren, en de vinvissen waar Loftsson op jaagt, worden met uitsterven bedreigd.

Loftsson, die NRC niet te woord wilde staan, vergaarde zijn fortuin onder meer met de reguliere visserij en investeringen van zijn holding, maar zijn naam is onlosmakelijk verbonden met de walvisvaart: hij is eigenaar en directeur van Hvalur, IJslands voor walvis, sinds 2020 het enige IJslandse bedrijf dat nog op het dier jaagt. De afgelopen vijf jaar mocht hij jaarlijks 161 walvissen doden van de regering. Als Hvalur dat aantal niet overschrijdt, zal de vinvispopulatie in de IJslandse wateren niet in gevaar komen door de jacht, aldus het IJslandse Marine- en Zoetwater Onderzoeksinstituut.

Kristján Loftsson (rechts), eigenaar van Hvalur. „Walvissen zijn gewoon een soort vis voor mij”.
Foto Sergei Gapon/Anadolu/Getty

Die vijfjarige vergunning loopt nu af, en de regering lijkt weinig geneigd haar te verlengen. Minister van Visserij Svandís Svavarsdóttir schreef vorig jaar: „Waarom zou IJsland het risico nemen door te gaan met de walvisvaart, die geen enkel economisch voordeel heeft, om een product te verkopen waar amper vraag naar is?”

Lievelingseten

Walvisvlees is geen traditioneel IJslands gerecht. Uit onderzoek in opdracht van dierenrechtenorganisatie IFAW bleek dat tussen 2013 en 2018 rond de 80 procent van de IJslanders geen walvisvlees kocht. 2,3 procent van de 372.520 inwoners, tussen de 8.000 en 9.000 mensen, kocht het vaker dan zes keer per jaar. Loftsson zelf is een liefhebber: zijn favoriete maaltijd, zo vertelt hij graag in interviews, is gekookt walvisvlees dat drie maanden gemarineerd is in gefermenteerde melk.

Schokkend om te zien hoe snel zo’n dier wordt versneden tot biefstukken

Hvalur exporteert bijna al zijn vlees naar Japan, waar het wél een traditioneel gerecht is. Maar bijna alle vervoerbedrijven en havens, waaronder de Rotterdamse, weigeren walvisvlees over te slaan. En ook als het lukt het vlees in Japan te krijgen, willen supermarkten het niet in de schappen. Het wordt verkocht uit automaten. Japanse walvisvaarders krijgen trouwens overheidssubsidie, waardoor ze Hvalur van de markt drukken. In 2016 en 2017 en van 2019 tot 2021 heeft Loftsson zijn schepen daarom überhaupt niet laten uitvaren.

Maar ondanks de tegenslagen lijkt Loftsson er niet over te peinzen de handdoek in de ring te gooien. De kritische visserijminister noemde hij in de Britse krant The Guardian een „stalinist”.

Het is een boude maar weinig verrassende uitspraak van Loftsson, een nationale beroemdheid. Hij heeft de afgelopen zestig jaar een mythische status verworven. Het verhaal doet de ronde dat de vader van Loftsson, de oprichter van Hvalur, Kristján op zijn sterfbed liet beloven dat hij nooit zou stoppen met de walvisvaart. Onzin, aldus Loftsson, „mijn vader was een pragmaticus”.

Politieke druk

Loftsson begon op zijn dertiende als ‘uitkijkjongen’ op een walvisvaarder van zijn vader. Toen die in 1974 stierf, nam Loftsson het bedrijf over. En al die tijd is de politieke druk op hem gegroeid, erkent hij: „Maar ik maak me geen zorgen. Ik ken de mensen en de politiek hier beter dan de meesten.”

In juni trok de regering de jachtvergunning van Hvalur tijdelijk in, nadat de IJslandse Voedsel- en Warenautoriteit had geconcludeerd dat een derde van de dieren meerdere keren geharpoeneerd werd voor ze stierven. Dat leidde tot publieke onvrede, en een vangstverbod. Internationale activisten vierden de stop als het einde van de praktijk. Dat was voorbarig: in september mocht Hvalur toch weer uitvaren. Het doodde die maand vierentwintig walvissen.

Een vinvis wordt geslacht op het slachtplatform van de Hvalurwalvisfabriek.
Foto Sergei Gapon/Anadolu/Getty

In de Walvissenfjord staat de rumoerige fabriek waarin Hvalur walvisvlees verwerkt. ’s Zomers varen zijn twee walvisvaarders dag in dag uit op de Noordelijke Atlantische Oceaan, op zoek naar vinvissen, na de blauwe vinvis de grootste dieren ter wereld. De doorgewinterde bemanning werkt niet met radar, maar ouderwets op het blote oog. Komt een vinvis omhoog om adem te halen, dan snelt een schip erop af. Zijn harpoenen zijn minder ouderwets: in de punt zit springstof die tot ontploffing komt wanneer de pijl zich dertig centimeter diep in een walvis boort. Harpoenklauwen slaan vast in het vlees, waarna de walvisvaarder het dier aan de met de harpoen verbonden kabel naar zich toe trekt. Als de schepen met hun buit terugvaren naar de verwerkingsfabriek leidt dat nog wel eens tot geschokte toeristen.

Vorig jaar zomer verbleef de destijds 24-jarige Deense biologiestudent en amateurfilmmaker Frederik Brogaard een maand op een helling met uitzicht op de fabriek. Samen met vier anderen wilde hij vastleggen hoe walvissen geslacht worden. Ze waren betrokken bij Sea Shepherd, een activistische organisatie die zich de afgelopen vijftig jaar – dikwijls op illegale wijze – verzet tegen onder meer de walvisvaart. Brogaard voelt naar eigen zeggen „niks anders dan haat” jegens Loftsson. Dat gevoel is wederzijds: Loftsson noemt activisten de ‘anti-allesbrigades’.

In 1986 brachten leden van Sea Shepherd twee van de vier walvisschepen van Hvalur tot zinken in de haven van Reykjavik. Tegenover The Guardian reageerde Loftsson smalend: „We gebruikten die twee schepen helemaal niet, dus ze hebben de verkeerde gepakt. Bovendien waren we verzekerd door [de Londense verzekeraar] Lloyd’s, die heeft betaald.”

Brogaard en kompanen waren die zomer van 2022 niet uit op een confrontatie. Met de opnames van hun drones en telelenzen wilden ze het bewustzijn over de walvisvaart vergroten.

Slachtplatform

In een video die Brogaard op YouTube plaatste, is te zien hoe het slachten gebeurt. Eerst slepen slachters de walvissen via een betonnen helling uit het fjord op het slachtplatform. „Dan valt je op hoe groot ze zijn”, vertelt Brogaard via Zoom. „In het water lijkt het mee te vallen, maar de grote stieren zijn reusachtig.” Vinvissen kunnen zo’n 25 meter lang worden. „Het is schokkend om te zien hoe zo’n dier in twee tot drie uur uit elkaar wordt gesneden tot biefstukken.”

De schepen van Hvalur kunnen ieder twee walvissen per keer meeslepen. Op het slachtplatform is plaats voor één walvis, waardoor geregeld een kleine file van dode walvissen in de fjord ligt. Meeuwen pikken daar in hun ogen en vlees.

Eenmaal op het slachtplatform wordt de dikke grijsblauwe huid van de vinvis met kapmessen aan stokken doorgesneden. Daarna worden de huidflappen met een staalkabel aan een lier van het dier getrokken. Met dezelfde kapmessen worden stukken vlees ter grootte van een bestelbus van de ruggengraat van het dier gesneden en weggesleept. Slachters spuiten met tuinslangen bloed en ingewanden de fjord in. Stukken blubber, de speklaag onder de walvishuid, belanden via afvoergaten in een ondergrondse verbrandingsoven.

„Vanaf onze helling, honderden meters verderop, kon je het slachten ruiken. Het was de afschuwelijke, kenmerkende geur van verbrand vlees.” Brogaard rook de smeltende blubber. De olie die daarvan overblijft, mengt Hvalur met diesel om zijn schepen op te laten varen. Het mengsel noemt Loftsson „de groenste biobrandstof” die er is.

Imagoschade

De IJslandse steun voor de walvisvaart is tanende. In 2019 was 42 procent van de bevolking tegen, in 2023 51 procent, aldus onderzoeksbureau Maskina. In die jaren nam het aandeel voorstanders af van 27 naar 24 procent.

Volgens hen moet IJsland niet zwichten onder buitenlandse druk om de walvisvaart te verbieden. Tegenstanders wijzen op het dierenleed. Beide kampen gebruiken economische argumenten om hun gelijk te halen. Volgens voorstanders is de walvisvaart belangrijk vanwege de export en werkgelegenheid die de sector creëert. Tegenstanders noemen de imagoschade die IJsland lijdt door de walvisvaart, wat het toerisme zou schaden.

De IJslandse econoom Gunnar Haraldsson, voormalig hoofd van het Economisch Instituut van de Universiteit van Reykjavik, kreeg begin dit jaar van de regering de opdracht vast te stellen wat de economische impact is van de walvisvaart op IJsland. „De conclusie is simpel: de walvisvaart heeft amper effect op de economie”, vertelt hij telefonisch. „De walvisvaart is inderdaad slecht voor het IJslandse imago bij buitenlanders, maar er is geen bewijs dat zij onze vis daarom minder importeren, of hier niet op vakantie willen.”

Aan de andere kant voegt Hvalur weinig economische waarde toe, vertelt Haraldsson. In de sector werken zo’n 120 mensen, en alleen in de zomer. „Het zijn jongemannen die ook ander werk hebben. ’s Zomers verdienen ze bij Hvalur flink bij, 1,7 tot 2 miljoen IJslandse kronen per maand.” Dat is omgerekend 11.480 tot 13.500 euro in de maand. Ook op het rijke IJsland is dat „een uitstekend salaris”, aldus Haraldsson. Maar macro-economisch is het verwaarloosbaar.

Net als de export van het vlees zelf. Tussen 2009 en 2017 bracht de walvisvaart jaarlijks IJsland gemiddeld 10,4 miljoen euro op.

De bedrijfstak is voor IJsland financieel dus weinig interessant. De walvissen zelf worden daarentegen steeds belangrijker. De afgelopen jaren heeft het eiland zich ontpopt tot walviskijkhotspot. Volgens de Verenigde Naties komen inmiddels jaarlijks 350.000 toeristen naar IJsland om de dieren te bekijken vanaf toerboten. Dat levert 24,5 miljoen euro per jaar en 400 zomerbanen op. En deze sector groeit, in tegenstelling tot de walvisvaart. Kortom, schrijven de VN: „Walvissen zijn voor IJsland levend meer waard dan dood.”

Leeslijst