Hoe het monster van de financiële sector ons boven het hoofd groeide

Beleidsmakers lopen op hun tenen om de financiële markten niet te verontrusten. Zijn de beurzen te machtig geworden, vraagt zich af.
Illustratie Anne van Wieren

Het maakte hem beroemd, méér dan hem achteraf lief zal zijn geweest: de financier George Soros wrikte in september 1992 met zijn Quantum-hedgefonds het Britse pond los van Europa, en verdiende er miljarden dollars mee. Het mechanisme waarmee het pond destijds aan alle andere Europese munten gekoppeld was, hield geen stand tegen de massale shortposities die Soros en andere speculanten ertegen innamen. De munt viel diep, en wie tegen de Britse munt had gespeculeerd, hield aan die val grof geld over.

De verdediging, met name door de Britse centrale bank, was er niet tegen opgewassen. De buitenwereld kwam er destijds met een schok achter hoe enorm die valutamarkt, waar het gevecht plaatsvond, eigenlijk was: in 1992 bedroeg de omzet daar zo’n 1.000 miljard dollar per dag.

De gevolgen zijn tot op de dag van vandaag voelbaar. Soros hield er, ondanks zijn latere inzet voor de bescherming van de open, democratische samenleving, zijn reputatie aan over van samenzweerder in de schaduw. De val van het pond uit het Europese wisselkoersmechanisme was zo’n vernedering voor Londen dat de gebeurtenis nog steeds nagalmde bij het Brexit-referendum in 2016 – krap een kwart eeuw later. Na de munt verliet uiteindelijk ook het land zelf het Europese project.

Het was in 1992 een van de eerste keren dat de staat het onderspit delfde in een directe en concrete confrontatie tussen de westerse autoriteiten en beleggers. Maar het was zeker niet voor het laatst. De financiële markten zijn inmiddels gegroeid als kool. In 1980 bedroeg de waarde van alle aandelen in de wereld zo’n 10 procent van het wereldwijde bruto binnenlands product – de ‘omvang’ van de economie. Halverwege de jaren negentig was dat al een procent of 40. En in deze eeuw zit het percentage al boven de 100 – en stijgt licht door. Dat geldt ook voor obligaties, op de beurs verhandelbare leningen.

Aandelen en obligaties zijn dus allebei afzonderlijk meer waard dan de economie zelf groot is. Nu moet je oppassen met deze vergelijking: het gaat hier om een ‘voorraad’ (financieel bezit of verplichting) tegenover een ‘stroom’ (de productie, die wordt gemeten met het bbp). Een hypotheek (voorraad) is óók snel een aantal malen het inkomen (stroom) van degene die haar heeft afgesloten. Dat is niet zo uitzonderlijk. En de totale waarde van alleen al alle Nederlandse koopwoningen was vorig jaar 1.985 miljard euro – zo’n tweemaal het Nederlandse bbp.

Toch heeft de vergelijking tussen de omvang van de financiële sector en de economie nut. Zij geeft aan in hoeverre de economie onderhevig is aan wat op de financiële markten gebeurt. Financial dominance, heet dat in beleidskringen: dat je als minister of centrale bankier eigenlijk weinig keuze hebt omdat de eventuele reactie op de beurzen je opties beperkt.

Hoe groot de sector als geheel is, valt af te lezen aan cijfers van de Financial Stability Board, een internationale organisatie die toeziet op de financiële stabiliteit. In de grafiek zie je de optelsom van het bezit van banken, centrale banken, pensioenfondsen, verzekeraars, beleggingsfondsen en staatsinvesteringsfondsen. Dat gaat nu, mondiaal, al in de richting van zesmaal het wereldwijde bbp.

Wat zegt dat? Lage rentes hebben de afgelopen decennia de marktwaarde van veel bezit opgekrikt. Van aandelen tot huizen en obligaties. Er is veel meer spaargeld bijgekomen toen de babyboom-generatie geld opzijzette voor de oude dag én spaarland China tot de wereldmarkt toetrad. En overheden en bedrijven gingen veel meer lenen dan voorheen – want al dat spaargeld moest toch ergens heen.

Dat is misschien allemaal te managen. Maar heel veel van dat financiële bezit is de afgelopen decennia verhandelbaar gemaakt. Meer bedrijven gingen naar de beurs, leenden van beleggers in plaats van daarvoor naar de bank te gaan. Beleggingsfondsen, waar investeerders makkelijk in en uit konden stappen, gingen meer doen in commercieel onroerend goed. Beleggingsfondsen verlaagden ook de drempel voor de grondstoffenmarkt – voorheen het domein van professionals.

Een groot deel van ons bezit – en onze verplichtingen trouwens – is nu verhandelbaar geworden op een financiële markt. Die handel gaat razendsnel en kan zeer wispelturig zijn. Beleidsmakers moeten er steeds meer rekening mee houden. Het voorzichtige antwoord op de bankenstress van de afgelopen maand had daar veel mee te maken. Bankenpaniek is een ouderwets verschijnsel. Maar tegenwoordig slaat die razendsnel over op de markt als geheel – en vervolgens op de economie zelf. Zie de Lehman-crisis van 2008.

En we zijn er nog niet. Een relatief nieuwe markt is die van financiële derivaten: renteruilcontracten (swaps), termijncontracten, opties en allerlei varianten daarop. Eind jaren tachtig moest je daar op de financiële markten nog met een microscoop naar zoeken. Nu is ook de omvang van die markt vele malen die van de wereldeconomie.

De totale waarde voor beleggers van al die derivaten is overigens veel minder groot: wat er echt op het spel staat, is zo’n beetje 3 procent van dit bedrag. Maar de hefboomwerking is wél reëel. Het waren credit default swaps (een verhandelbare kredietverzekering op leningen) op Deutsche Bank waarmee vorig week de bijna-paniek rond die bankgigant ontstond.

Wat kun je doen? De beurs was altijd een afspiegeling van de economie. Maar naarmate die beurs groter wordt en een eigen dynamiek krijgt, kan die causaliteit ook andersom gaan werken. Dan begint de markt het beleid te dicteren.

En, o ja, die dagelijkse omzet van 1.000 miljard dollar waar we in 1992 nog van schrokken? Dat is inmiddels 7.500 miljard.

Lees verder…….