Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is?

Drie vragen over diversiteit in de kunsten Culturele instellingen in de Basisinfrastructuur (bis) worden in de volgende subsidieperiode streng gehouden aan de code Diversiteit & Inclusie. Maar hoe meet je dat? En wat betekent dit voor de artistieke vrijheid?

Bezoekers van een voorstelling in Koninklijk Theater Carré.
Bezoekers van een voorstelling in Koninklijk Theater Carré. Foto Marcel Krijgsman/ Hollandse Hoogte/ ANP

De drie codes voor de culturele sector voor fair practice, good governance en Diversiteit & Inclusie moeten in de volgende cultuurnota-periode 2025-2028 „volledig geïncorporeerd” zijn, schrijft staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur) in december aan de Raad voor Cultuur. In diezelfde brief vroeg ze de raad: adviseer mij over de manier waarop dit getoetst kan worden. Dat is geen eenvoudige vraag, want wanneer zijn de codes ‘volledig geïncorporeerd’, welke maatstaven gaat de raad daarvoor adviseren? Percentages, aantallen, inspanning, een goed verhaal?

Vooral ingewikkeld, ook volgens de Raad voor Cultuur zelf, is de beoordeling wanneer de code Diversiteit & Inclusie goed genoeg is toegepast. Uit zijn advies van vorige week over de komende subsidieperiode blijkt in ieder geval dat de codes centraal komen te staan: ze worden meegewogen bij alle vier de subsidiecriteria. Dat betekent dat toepassing van de code Diversiteit & Inclusie óók relevant wordt voor het eerste, en volgens velen belangrijkste subsidiecriterium: artistiek/inhoudelijke kwaliteit. Dat roept vragen op.

1. Werd toepassing van de code Diversiteit en Inclusie in de vorige cultuurnota-periode niet meegewogen bij de beoordeling van artistieke kwaliteit?

Nee, in ieder geval niet rechtstreeks. In de periode 2021-2024 moesten instellingen de code onderschrijven en plannen maken voor de naleving om in aanmerking te komen voor rijkssubsidie. Aan die plannen werden toen geen concrete eisen gesteld, hoewel de Raad in een aantal gevallen subsidieaanvragen afwees als ze te weinig voorstelden, zoals bijvoorbeeld bij De Nationale Opera: „De gevraagde reflectie op de toepassing van de (…) Code Diversiteit & Inclusie is te beknopt en te weinig ambitieus voor een instelling die op dit niveau opereert.”

De code Diversiteit & Inclusie schrijft voor hoe organisaties een plan van aanpak kunnen maken voor meer diversiteit aan de hand van ‘de vier p’s’: programma, publiek, personeel en partners. Over het programma zegt de code: „Gezien de diversiteit van de samenleving gaat kwaliteit altijd samen met verscheidenheid.”

2. Wat is relevante diversiteit voor een organisatie die rijkssubsidie krijgt?

De voorloper van de code Diversiteit & Inclusie ging oorspronkelijk uitsluitend over culturele diversiteit, nu hanteert de code een breder diversiteitsbegrip waarin onder meer ook gender, beperkingen en sociaal-economische verschillen meetellen.

„Het gaat om alle soorten diversiteit, niet verengd tot kleur”, zei voorzitter Kristel Baele vorige week in een toelichting op het advies. Het kan gaan om culturele verschillen in de bevolkingssamenstelling van de regio waarin een organisatie werkt, maar ook over sociaal-economische tegenstellingen of geschiedenis van een regio. Baele: „De raad realiseert zich goed dat diversiteit anders is in Arnhem, Rotterdam of Leeuwarden.”

Dat lijkt op het eerste gezicht misschien in tegenspraak met het uitgangspunt dat de Basisinfrastructuur (bis) bedoeld is voor landelijk relevante instellingen. Maar de raad adviseert voor de komende bis-periode twee algemene voorwaarden: landelijke betekenis én lokale en/of regionale worteling. Organisaties moeten dus ook de diversiteit van hun regio weerspiegelen, aldus Baele.

Deze redenering volgend, zouden bijvoorbeeld voor theatergezelschappen buiten de Randstad producties over het boerenleven of de ervaren kloof tussen platteland en stad meetellen als divers, ook gezien de winst van de BBB bij de recente statenverkiezingen. Dat klopt, zegt Noor Sloterdijk, specialist diversiteit en inclusie bij LKCA, de organisatie achter de code. „Diversiteit en inclusie gaan ook over ontoegankelijkheid, en ik kan me voorstellen dat als jij je als plattelandsbewoner niet herkent in kunst en cultuur, je dat als ontoegankelijkheid ervaart.” Maar ze plaatst een belangrijke kanttekening. „In sommige gevallen is de ontoegankelijkheid urgenter dan wanneer je je niet herkent in de verhalen. Bijvoorbeeld bij racistische of seksistische stereotypen, of wanneer je als persoon met een fysieke beperking het gebouw niet eens binnenkomt. Het gaat er uiteindelijk om dat we verschillende perspectieven en mensen als gelijkwaardig beschouwen en behandelen.”

3. Betekent dit dat organisaties in stedelijke regio’s, waar de bevolking cultureel zeer divers is, dezelfde culturele diversiteit moeten weerspiegelen in hun projecten?

Nee, maar hoever ze wel moeten gaan, is niet duidelijk. In de code zelf staat: niet iedereen hoeft alles te doen, maar iedereen moet wel iets doen. De raad schrijft in zijn advies dat de toepassing van de code Diversiteit & Inclusie moet worden bekeken „in het licht van het profiel van elke instelling”.

Het Rotterdams Philharmonisch orkest bijvoorbeeld hoeft niet ineens de helft niet-westerse klassieke muziek te programmeren, of een flink aandeel hiphop. Aan de andere kant: strak vasthouden aan een canon die tot stand gekomen is in een periode waarin alleen witte mannen geacht werden waardevolle muziek te schrijven, zal niet houdbaar zijn.

Zo begrijpt directeur Mirjam Terpstra van de Nederlandse Associatie van Podiumkunsten (NAPK) het ook: „De artistieke missie van een instelling is leidend. Maar instellingen moeten zich wel bewust zijn van hun omgeving. In een snel veranderende samenleving moeten instellingen zich aan kunnen passen.” De NAPK heeft zich dan ook hard gemaakt voor een minder vrijblijvende toepassing van de code Diversiteit & Inclusie.

De Raad voor Cultuur wil dat instellingen nadenken over wat diversiteit en inclusie voor hen betekent, en hoe zij bijvoorbeeld een meer divers publiek willen bereiken door hun programmering. „Iedere instelling moet laten zien hoe ze daar constructief mee omgaat.” En daarbij geldt: hoe concreter hoe beter.

De raad zal in het najaar nog een apart toetsingskader publiceren, waarin meer concreet wordt hoe de raad de artistieke kwaliteit zal beoordelen, en welke rol diversiteit en inclusie daarbij spelen. Overigens moet eerst staatssecretaris Uslu nog bepalen in hoeverre ze het advies van de raad overneemt. Zij verwacht voor de zomer een conceptregeling voor de bis naar de Tweede Kamer te sturen.

Op 11 april organiseert Kunsten ’92 een bijeenkomst in de Stadsschouwburg Utrecht naar aanleiding van dit advies.

Lees ook: Raad voor Cultuur: ‘Maak duurzaamheid en diversiteit vereisten voor subsidie’

Lees verder…….