Het koud hebben? Vroeger wísten we niet beter

Stookkosten Een altijd, overal verwarmd huis is historisch gezien uitzonderlijk luxe, schrijft Gijsbert van Es, die als kind de ijzige slaapkamer tegemoet trad met kruik, sokken en winterjas.



Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Henk Hilterman

Mijn opa, van moeders zijde, is soldaat geweest in de Eerste Wereldoorlog. Als kleinkinderen raakten wij weleens verveeld als hij daarover op z’n praatstoel zat. ‘Nee hè, niet weer WéOhEén?!’

Opa had in 1914-1918 namelijk zowat niks meegemaakt. Ja, hij had het koud gehad, in een vochtige barak, verschrikkelijk koud. „’s Avonds ging je slapen onder dekens die bevroren op je bed lagen.” Jarenlang was hij met een patrouilleboot heen en weer gevaren bij de monding van de Oude Rijn, om een Britse invasie af te wenden. Maar de Britten kwamen niet.

En toch zei opa steeds, na weer zo’n anekdote zonder plot: „Ja, ja, veel gezien, veel meegemaakt.”

Dit is het lot van oude mensen, als ze vertellen over de dingen die voorbij zijn. Zelf heb ik, eind 1960 geboren, ook een moeilijke jeugd gehad. In de eerste tien jaar van mijn leven hadden wij thuis namelijk geen centrale verwarming. Onder een warme douche gingen we maar één keer in de week, aan het einde van de zaterdagmiddag.

***

De energieprijzen rijzen de pan uit, de inflatie schiet omhoog. Te vrezen valt voor een strenge winter. Die kan de aardgasprijs verder opjagen. En erger: de Nederlandse gasdepots zouden weleens uitgeput kunnen raken. Wat dan? Binnen dikke truien aan? Slapen onder extra dekbedden?

Het Centraal Planbureau sloeg afgelopen zomer alarm: ‘Bij blijvend hoge prijzen van energie en andere vaste lasten kunnen tussen de 670.000 en 1,2 miljoen huishoudens moeite krijgen hun maandelijkse lasten te betalen. Dat komt neer op tussen de 9 en 15 procent van alle huishoudens.’

Een gemiddeld huishouden in Nederland, dat een maandbudget van circa 3.500 euro heeft, betaalde een jaar geleden nog ruim onder de 200 euro per maand aan gas en stroom. Het dubbele is inmiddels geen uitzondering meer, en de volgende verdubbeling wacht veel huishoudens per 1 oktober.

***

De kachel snort

Kou lijden, de kachel snort, stoof onder je voeten, krant onder je jas, ijsbloemen op de ruiten. Het zijn woorden en begrippen ‘van vroeger’, uit een taal die amper nog gesproken wordt.

Eigenlijk durf ik dit soort verhalen niet te vertellen. Over strenge winters. Over een huis dat maandenlang steen- en steenkoud was, met alleen een warme kolenkachel in de woonkamer, tenminste, als die flink was opgepookt (nog zo’n woord).

Wat remt mij? Het is de vrees dat ik zelf een opa word die vertelt. Dat mijn toehoorders, half zo oud als ik , of jonger, mij achter m’n rug uitlachen. Of beginnen te gapen waar ik bij zit.

Wonen in een altijd warm huis, elke dag douchen, werkplekken en winkels met airco – het getuigt, historisch gezien, van uitzonderlijke luxe. Het is slechts de afgelopen halve eeuw ‘normaal’ geweest. Het staat in schril contrast met duizenden jaren waarin de winters streng waren en mensen zich moesten wapenen tegen barre omstandigheden.

***

Kort nieuws: ‘Men bericht ons uit Utrecht, dat in den afgelopen nacht den kerkmeester Van Hussen is doodgevroren.’ Zo kaal, zo kil, in niets meer dan deze ene zin, stond het op 9 februari 1917 in de Bredasche Courant.

Uitzonderlijk was het niet. Neem dit bericht, uit dagblad De Limburger Koerier van 14 februari 1907: ‘Door de hevige koude is een voerman, in dienst van de heren Oostmeijer, houthandelaars te Amersfoort, (..) op de wagen waarop hij zat, doodgevroren gevonden.’

Direct hieronder: ‘Woensdagnacht is (..) onder Princenhage een drieëneenhalf-jarig kind op het bed doodgevroren. De ouders vonden ’s morgens het lijk.’

Een warme kachel bood geen garantie om veilig het koude deel van het jaar te doorstaan. Altijd was er het gevaar van kolendampvergiftiging, vaak met dodelijke afloop. Een giftig gas kon vrijkomen in kachels die brandden met te weinig toevoer van ‘frisse lucht’ (zuurstof), vooral bij windstil en mistig weer.

Berichten als deze, uit Trouw van 4 oktober 1966, stonden met grote regelmaat in kranten, vooral na stille, grauwe dagen: ‘Het aantal slachtoffers van kolendampvergiftiging is in de afgelopen weekeinde weer sterk gestegen. Ook gisteren werden in diverse Nederlandse plaatsen meest bejaarde mensen levenloos aangetroffen in hun woningen.’ Er volgde een treurig lijstje: twee langzaam gestikte vrouwen in Gorkum, een vrouw in Kampen, een echtpaar in De Wijk (Drenthe), een man en een vrouw in verschillende huizen in Eindhoven, een dode in Austerlitz en één in Apeldoorn.

***

Snijdende tocht

Foto Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Henk Hilterman

Verhalen over menselijke tragedies als deze ken ik niet uit de eerste hand. Bij lage stookkosten heb ik wel een beeld. Er was in mijn ouderlijk huis aanvankelijk niks meer dan die ene kolenkachel, in de woonkamer. Mijn geluk was dat ik ben opgegroeid in een bakkerij, waar de hete oven ook onze woonkeuken verwarmde.

Het allerkoudste huis dat ik zelf heb meegemaakt, was van mijn oma van vaders zijde. Ik herinner me een zwarte kolenkachel, die achterin de woonkamer stond, bij de eettafel. Twee fauteuils stonden er, krap naast de kachel, in een hoek geschoven.

Een serre en bijkeuken waren aan het huis vast getimmerd. De kozijnen kierden aan alle kanten. De schuifdeuren tussen de serre en de woonkamer waren dicht in het koude deel van het jaar. De onderste helft van de deuren was afgedekt met een wollen deken, opgehangen tussen de twee deurposten, om de snijdende tocht tegen te houden. In de loop van de winter vormde zich tegen die deken een muurtje van oude kranten en tijdschriften, want dat isoleerde zo fijn.

Ik heb nog een schriftje van oma, uit 1976, waarin zij haar maandelijkse inkomsten en uitgaven noteerde. ‘AOW: 752 gulden’ (nu krap 350 euro). ‘Opname Boerenleenbank: 500 gulden’ (225 euro). ‘GEB: 66 gulden’ (= gas en stroom, 30 euro, betaald aan het Gemeentelijk Energiebedrijf). In die eerste helft van de jaren 70 had ze een gaskachel in huis gekregen en een kleiner exemplaar in de keuken.

Aan een geiser voor warm water is oma nooit begonnen. Een badkamer had haar huis niet. Zij waste zich ‘aan de gootsteen’. Ze had een tweepitsfornuis, met een gasfles onder het aanrecht. Warm water kwam uit een fluitketel, het ging in een teiltje, wat koud water erbij, en dan poetste ze zich met een washandje. Als overdag het gordijn van het keukenraam dicht was, dan begrepen wij dat we naar binnen moesten via de voordeur, naar de woonkamer – niet via de achterdeur. Dan stond oma te poedelen in de keuken.

Een winters nachtje logeren bij oma verschilde niet van thuis slapen. De slaapkamers in mijn vroege jeugd waren onverwarmd. Het woord woningisolatie bestond nog niet. Warmte uit de woonkamer vloog eerder naar buiten dan dat die naar de kamers boven kroop.

Als kinderen trokken wij ’s winters thuis onze pyjama’s in de woonkamer aan. Met een warme kruik in de hand, sokken, pantoffels en winterjas aan betraden we vervolgens onze ijzige slaapkamers. Snel jas en pantoffels uit, sokken nog wel aan, kruik aan je voeten – en dan hopen dat de koude lakens snel warm zouden zijn.

***

Journalist Annegreet van Bergen (1954) beschrijft de ‘winterslaap’ als volgt, in haar boek Gouden jaren (2014), waarvoor zij generatiegenoten en ouderen interviewde: „Vroeger wist je niet beter dan dat het ijskoud was in je slaapkamer. (..) Bij Lida (1948) werd, als extra dek, de leren jas van haar vader op bed gelegd. Wim (1950) lag onder gestikte dekens, die zo zwaar waren dat hij zich amper kon verroeren. Vaak werd hij wakker met condens op de dekens. (..) Bij Nel (1920) bevroor het water in het bakje met haar kunstgebit.”

De grote ommekeer kwam voor de meeste Nederlanders pas in de loop van de jaren 70, minder dan vijftig jaar geleden dus. De Canon van Nederland, die historische basiskennis wil bieden, vermeldt als hoofdstuktitel: ‘1974-2022?, Kolen en gas, Het Energievraagstuk’ (inclusief het vraagteken achter het tweede jaartal).

Op 31 december 1974 sloot in Limburg de allerlaatste Nederlandse kolenmijn. Destijds waren veruit de meeste van de 4,3 miljoen Nederlandse woningen op aardgas aangesloten. Dat was snel gegaan. Het Nederlandse aardgas werd in 1959 in het Groningse Slochteren ontdekt, gaswinning op grote schaal begon een jaar of drie later. In iets meer dan een decennium werd in Nederland een fijnmazig netwerk van ‘makkelijke’ energie aangelegd, waarmee huizen compleet te verwarmen waren.

Uit de geschiedeniscanon: „Duizenden jaren lang waren hout en turf in de Lage Landen de meest gebruikte brandstoffen. Pas in de 19de eeuw worden ze verdrongen door de steenkool. (..) Steenkoolwinning brengt vanaf 1900 nieuwe werkgelegenheid, vooral in Limburg, waar twaalf mijnen worden geopend.”

Het staat er allemaal vrij droog. Hierachter gaat een wereld schuil van loodzware arbeid en ongezonde binnen- en buitenlucht. Mijnwerkers. Kolenboeren. Kolenhokken, kolen scheppen. Fijnstof, slecht voor de longen, die zich in huiskamers ophoopte. De smog van walmende schoorstenen, die boven steden en dorpen bleef hangen. Het was een gesjouw zonder einde en zwaar ademhalen.

***

Centrale verwarming

Mijn opa was in mijn familie de allereerste die centrale verwarming kreeg, ergens halverwege de jaren 60. Dit was te danken aan een neef, die de kansen van aardgas vroeg had geroken. Hij had een cv-installatiebedrijf opgericht. Voor een zacht prijsje bood hij aan om deze noviteit ook bij mijn opa aan te leggen.

Opa stemde toe. Hem kennende zal hij dat eerder hebben gedaan om deze neef en z’n nieuwe onderneming wat omzet te gunnen, dan dat opa zat te wachten op een warm huis. Anders dan in zijn achterkamer, waar opa altijd zat, heeft geen van de cv-radiatoren ooit opengestaan.

Bij de neef, die ergens op de Veluwe woonde, gingen we weleens op bezoek. Hij woonde in een landhuis met een rieten dak en had een verwarmd zwembad in de tuin. Hij nam ons mee voor een tochtje in zijn jacht, vanuit een haven in Harderwijk. Op vliegveld Teuge, bij Apeldoorn, had hij een sportvliegtuigje staan, van waaruit opa voor één keer in z’n leven de wereld vanuit de lucht heeft gezien.

Dat Nederlanders in de jaren 60 en 70 vliegensvlug een luxe bestaan konden opbouwen, heeft deze cv-neef meer dan bewezen. Mijn grootouders hebben de ruim negentig jaren van hun leven voltooid met beide benen op de grond, de winterse kou trotserend met weinig meer dan dikke jassen aan en stapels wollen dekens op hun bed.

Lees verder…….