Een muzikale kloosterorde op een queeste naar perfectie

Full disclosure: ik heb niets met King Crimson of prog rock. Wat In The Court of the Crimson King nog fascinerender maakt. Een messcherp portret van de Londense band die sinds 1969 in allerlei samenstellingen optrad. De eerste viel al na het succesvolle debuutalbum uiteen op Amerikaanse tournee. Ruzie over een ding-dong, dong-dong-geluidje, legt een spijtoptant uit. Typerend.

De constante factor van alle line-ups is gitarist en muzikale vernieuwer Robert Fripp. King Crimson is zijn band. Fripp is een absolute perfectionist, repeteert elke dag drie tot vijf uur. Hij ziet eruit als een accountant en praat als een swami. Muziek is een vehikel om stilte hoorbaar te maken, oreert hij. Elk optreden is sacraal. Maar zijn band bereikte nooit de staat van transcendentie die mogelijk is. Dat doet hem pijn, echt pijn. Er wellen tranen in zijn ogen.

https://www.youtube.com/watch?v=2z_quj-QSqw

Lees ook een interview met regisseur Toby Amies over ‘In the Court of the Crimson King’

King Crimson in <strong>De Royal Albert Hall</strong> in Londen. Op de foto zie je twee van de drie drumstellen die tijdens het optreden tegelijkertijd gebruikt worden.

King Crimson oogt als een vreugdeloze muzikale sekte, meer kloosterorde dan rock-’n-roll. Bandlid Jakko M. Jakszyk heeft nog altijd het gevoel dat hij auditie doet, een voormalig bandlid kijkt terug op „elf jaar onafgebroken, milde misselijkheid”, een ander op „miserabele, ellendige jaren”. Weer een ander praat over zijn morbide angst voor foutjes: „Dan lig je onder de microscoop” want „alles kan een probleem zijn” bij Fripp. Wordt Jakszyk gevraagd of hij opkijkt tegen zijn beroemde voorgangers, dan sneert Fripp op de achtergrond: „Jakko staat in niemands schaduw, hij is een gigant in zijn veld!” Op de voorgrond krimpt Jakszyk angstig ineen in Fripps schaduw.

Is King Crimson obsessieve, neurotische verkramping? Gaandeweg leer je de band, hun crew en fans kennen. De zwartgallige roadie. „De zaal: doods, koud, winterig. Elke dag hetzelfde. Je botten doen pijn, je rug. Je went eraan.” De fan die muzikale extase zoekt én beseft tot een „freak club” te behoren die zwelgt in „quasi religieus-wetenschappelijke bullshit”. Keyboardspeler Bill Rieflin, die lijdt aan terminale kanker: zijn prostaat is al weg, stukken van zijn dikke darm, lever, longen. Hij leeft in constante pijn. „Zal ik mijn auto nu maar op die bus knallen”, grapt hij tegen de bijrijder.

En Robert Fripp? Hij ontdooit niet. Zijn manager beweert dat een deel van Fripp liever de hele dag cider zou lurken als pensionado in Portugal. Dat hij zichzelf daarom bewust telkens in de schulden steekt, zodat hij weer op tournee moet. Meedogenloos en veeleisend, ook voor zichzelf. En net zo ontzagwekkend, radicaal en glashelder als deze documentaire. Zijn queeste naar muzikale perfectie is toxisch – en kennelijk verslavend.