De ‘vergeten’ Surinaamse opera Het Pand der Goden blijkt geen tijdloos werk, maar heeft wel degelijk nu een functie

Honderdachttien jaar heeft de opera Het Pand der Goden van de Surinaamse componist Johannes Nicolaas Helstone na z’n première in een la gelegen. Na honderdachttien jaar heeft het Concertgebouworkest het donderdag voor het eerst op de lessenaars gezet.

Johannes Nicolaas Helstone, in 1853 in slavernij geboren op een Surinaamse houtplantage waar Duitse zendelingen actief Europese cultuur predikten, werd snel herkend als uiterst muzikaal. Hij mocht naar Leipzig, waar hij voor compositie en muziektheorie cum laude afstudeerde aan het conservatorium. Ondanks heel wat aanbiedingen voor posities uit allerlei Europese steden, besloot Helstone terug te keren naar Suriname, om daar een sleutelfiguur in het Surinaamse muziekleven en -onderwijs te worden.

„Het is alsof er, met het negeren van deze kunst, gesneden is in de geschiedenis”, zegt afstammelinge Astrid Helstone in een interview met het KCO over de opera. Maar, zegt ze ook: „De uitvoering van de opera draagt bij aan een beter begrip van onze gezamenlijke geschiedenis.”

Johannes Nicolaas Helstone

In 1899 ging veel van Helstones muziek verloren in een grote brand, maar dat was gelukkig vóór hij zijn twee originele manuscripten van Het Pand der Goden schreef. De opera over Olindo, die ontdekt dat hij een zus heeft die door de goden gevangen worden gehouden en naar wie hij op een gevaarlijke reis op zoek gaat, ligt nu opgeslagen in een archief van het Allard Pierson Museum.

De eerste en vermoedelijk de oudste heeft een Nederlandse tekst en een bescheiden kameroperabezetting. Aan het einde van de ouverture staat onder een dik aangezet ‘Fine’ de enige dateringsaanwijzing: 26 augustus 1904. Het tweede manuscript is een Duitse versie, met minder gesproken delen en meer muziek gespeeld door een grotere instrumentbezetting. Die versie heeft rond die tijd mogelijk enkele keren in Duitsland geklonken. De versie die vanavond klinkt, is een hybride tussen de twee: de muziek en bezetting uit de Duitse versie, met zoveel mogelijk originele tekst uit de Nederlandse.

Tijdloos of een archiefstuk?

De vraag is dus: is Het Pand der Goden tijdloos briljant, of was het vooral een goed werk in zijn eigen tijd en daarna terecht in een archief beland?

Als je de vraag puur musicologisch wil beantwoorden, moet je het laatste concluderen. Na een ouverture die nog een leuke mix van klassieke patronen en belcanto opera heeft, laat Het Pand der Goden zich samenvatten als: hoekig, rechttoe rechtaan, zonder over elkaar gevouwen partijen of lange lijnen. Het is een anderhalf uur durende fragmentarische aaneenschakeling van hyperkorte, eenvoudige frases die wel aanleiding geven voor een thema, maar hooguit direct door een ander instrument één keer worden herhaald en daarna verdwijnen.

Maar, dat is ook niet gek als je je bedenkt dat Helstone de oorspronkelijke dunne versie schreef voor goede amateurs. Hij noemde het zelf ook geen opera, maar een ‘Drama met muziek en zang’. Dat lijkt hetzelfde, maar blijkt vanavond toch een nuanceverschil. Voor amateurs kan dit een leuke uitdaging zijn, maar dat is het niet voor een stel van de beste musici van de wereld.

Het is het orkest wel aan te rekenen dat ze ook geen poging doen om er wat van te maken. Dirigent Otto Tausk houdt het klein bezette orkest (zes cello’s, vijf contrabassen, vier hoorns, die orde van grote) timide, kort en tot ruim voorbij de vervelingsgrens op de vlakte. En dat terwijl er best aanleidinkjes zijn voor spanning: een paar jagende bassenpassages, in potentie leuke duo’s zoals een lief duootje tussen de eerste hoorn en de eerste cellist. Tausk flauwt daar fantasieloos overheen, de hele avond zonder schwung in hetzelfde tempo op nagenoeg hetzelfde volume.

Zonder boventiteling

Ook de zang in deze concertante uitvoering valt tegen, maar dat is de zangers niet aan te rekenen. Het is onbegrijpelijk dat het KCO deze onbekende opera uitvoert zonder boventiteling, ook al is de opera in (archaïsch) Nederlands gezongen. Nederlands is onverstaanbaar in operastem door de galmende zaal. Op de hele avond zijn misschien zes gezongen zinnen verstaanbaar. Dat is niet alleen jammer omdat daarom het verhaal niet te volgen is; boventiteling heeft als nevenfunctie dat het je afleidt van de muziek.

Maar het KCO geeft het publiek alleen Helstones muziek, en dat is in dit geval onbevredigend. De radio (terug)luisteraar heeft misschien meer geluk: microfoons recht voor de zangers zijn doorgaans goed voor de verstaanbaarheid. In de gesproken delen slaagt alleen sopraan Judith van Wanroij er met heldere stem in een sprookjesgevoel op te wekken.

Toch in de canon

De avond moet het hebben van korte leuke momenten, zoals die duotjes, of wanneer Helstone’s devote geest de overhand neemt. Wanneer de mannen van koor Cappella Amsterdam eensgezind berggeesten vertolken, zingen ze diep maar ultiem braaf. Het grote Concertgebouworgel klinkt niet groots, zoals we dit orgel normaal kennen, maar in het kleinst mogelijke register, komisch fatsoenlijk.

Lees ook ‘Vergeten’ opera van Surinaamse componist Johannes Helstone voor het eerst uitgevoerd in het Concertgebouw

Liesbeth Peroti: „Helstone is voor ons de godfather van de klassieke muziek.”

Maar dat muziek musicologisch niet tijdloos is, betekent niet dat het niet een tijdje in de canon zou kunnen om andere redenen. In de klassieke canon zitten en zaten wel meer stukken die om wat voor – maar daarom niet minder legitieme – reden dan ook gewaardeerd worden door een subgroep. Helstones afkomst is zo’n reden. De natuurlijke gang van zaken, muziek die wordt ingehaald door nieuwere muziek, heeft nog niet plaatsgevonden voor klassieke muziek van zwarte componisten. Helstone is ingehaald door witte componisten, en dat is jammer. Met Het Pand der Goden in de canon kan Helstone alsnog de inhaalmotor zijn die nodig is om op den duur tijdloze klassieke muziek uit andere hoeken van de wereld te krijgen. Laten we zien wat er gebeurt als een paar briljante geesten Het Pand onder handen nemen.