De vergeten kunst van het verhalen vertellen

Vertellen De wereld is vergeven van ‘storytelling’, maar de ware vertelkunst verleren we, schrijft . „Om te kunnen vertellen, moet je jezelf enigszins verliezen.”



Beeld Getty Images

Op mijn rapporten van de basisschool stond altijd maar één kruisje uiterst links – en links was fout, wist ik als linkshandige. Ernaast stond de opmerking: ‘Vertelt nooit iets in de kring.’

Het zinnetje spookt plotseling door mijn hoofd, als ik op een zondagmiddag nerveus rondwandel in de buurt van comedyclub Toomler, Amsterdam-Zuid. Daar begint straks een verhalenmiddag van mijn favoriete podcast, Echt Gebeurd, met waargebeurde verhalen, verteld door de hoofdpersonen zelf. Ik overweeg om mee te doen. Alleen: wat moet ik vertellen?

Gewoonlijk zijn de verhalenvertellers gedegen voorbereid door een redactie met cabaretiers Micha Wertheim en Paulien Cornelisse, maar deze zondagmiddag is een atypische: een ‘storyslam’. Iedereen in het publiek mag zijn naam in een hoge hoed gooien. Word je getrokken, dan krijg je vijf minuten podiumtijd.

Er is een thema: ‘op school’. Maar de enige schoolherinnering die hardnekkig blijft opkomen is die aan het kruisje dat op mijn rapporten uiterst links stond (en links is fout, wist ik als linkshandige): ‘Vertelt nooit iets in de kring.’

Er is zelfs een woord voor: glossofobie. Spreken in het openbaar eindigt hoog in alle lijstjes met grootste angsten, en veel wijst erop dat steeds meer mensen hier last van hebben. Driekwart van de scholieren lijdt eraan, volgens onderzoeksbureau Stemmingmakers. Bureau Motivaction stelde een paar jaar terug dat 38 procent van de 18- tot 30-jarigen bevreesd is om iemand op te bellen, tegenover 15 procent van de oudere Nederlanders.

Laat ik mijn glossofobie niet overdrijven. Ik ben er redelijk overheen gegroeid en sta nu juist geregeld op podia, met droge handen. Al zorg ik er dan wel voor dat ik boeken of geprinte A4’tjes vasthoud, als persoonlijke beschermingsmiddelen.

Ik heb altijd sympathie gevoeld voor Vladimir Nabokov. Als hij voor publiek werd geïnterviewd, had hij een stapeltje indexkaartjes op zak met voorbedachte antwoorden. Zijn excuus: „I think like a genius, I write like a distinguished author, and I speak like a child.” Eloquent, maar ook een uitvlucht, waarmee spontaniteit verloren gaat.

Wie wel eens literaire avondjes bezoekt, herkent het vast. Voordat een auteur aan een voordracht begint, vertelt hij vaak losjes wat anekdotes rond zijn boek. („Dit stukje schreef ik op het vliegveld bij Rome, toen ik een vlucht gemist had. Ik had drie nachten niet geslapen en toen…”) De zaal grinnikt, lacht, knikt welwillend, iedereen is er helemaal bij.

Dan begint het officiële fragment. Alle gezichten vallen in een plechtige stand, alsof het licht dimt en iemand om stilte sist: het begint! Tijdens ‘het lezen’ voel je de aandacht afdwalen en verslappen. Na het plichtmatige applausje volgt er weer een anekdote. („Het volgende stukje moest ik met links schrijven, ik had namelijk mijn arm gebroken toen ik…”) Het lachen is terug, de gezichten zijn ontspannen, het zaallicht is weer aan: contact.

Precies die dynamiek ligt ten grondslag aan de Amerikaanse verhalen-vertel-beweging The Moth, het voorbeeld voor Echt Gebeurd. Oprichter George Dawes Green kwam eind jaren negentig thuis van een poëzieavondje en dacht: zou het niet geweldig zijn om een poëzieavond te hebben zonder gedichten, met alleen die introductieverhaaltjes?

Die anekdote staat in het boek How To Tell A Story, dat afgelopen voorjaar verscheen, en waarin zes Moth-medewerkers voorbeelden en praktische verteladviezen delen uit vijfentwintig jaar ervaring. Zelf doe ik er ook af en toe oefeningen uit, bij lessen over creatief schrijven.

Ik geloof dat we dit een beetje zijn verleerd. Wanneer ben je nog met een groep mensen bij elkaar waarin iemand een echt verhaal vertelt? Op uitvaarten misschien. Maar verder? Verjaardagen, borrels? Daar is de dynamiek toch vaak dat de toehoorders ongeduldig staan te popelen om op andermans anekdote aan te haken („zoiets had ik ook laatst…”), met wervelingen van halve flarden verhaal als gevolg.

In het onderwijs ligt de nadruk op zelfstandig werken, en in groepjes aan de slag gaan. Na alle vernieuwingen sinds de jaren negentig is een bevlogen docent die klassikaal iets vertelt iemand die ‘alleen maar staat te zenden’. En welke leraar kan het nog? Of het nu over de Tachtigjarige Oorlog gaat of over higgsdeeltjes, over ieder onderwerp zijn YouTube-filmpjes te vinden die het met meer spektakel uitserveren dan je ooit in je eentje kan, met louter je gebaren en je stem.

Er is iets tegenstrijdigs aan onze snelle prestatiegerichte samenleving. Er is minder ruimte voor vertellingen, de spreekangst neemt toe, en tegelijkertijd is de wereld vergeven van de ‘storytelling’. Bedrijven, merken, teamcoaching, verandertrajecten, reclames, psychotherapie: allemaal passen ze storytelling toe. Een ondernemer moet ‘met een goed verhaal komen’; de politicus vertelt ‘het eerlijke verhaal’; wie intellectueel is spreekt over ‘het narratief’ en de rest flanst ‘stories’ in elkaar op Facebook, WhatsApp, Snapchat, Instagram en TikTok, die allemaal zo’n functie hebben om jouw ‘verhaal’ samen te persen in een filmpje van minder dan een minuut.

Tekenend voor onze tijd vind ik de functie in mediaspelers om audio of video versneld af te spelen: 1.2x, 1.5x… Elke Echt Gebeurd-verteller is te veranderen in een ratelende Jochem Myjer die alles er drieënhalf keer zo snel doorheen jast.

Er is minder ruimte voor vertellingen, de spreekangst neemt toe, en tegelijkertijd is de wereld vergeven van de ‘storytelling’

De versnelknop is het protest van de efficiënte informatiesamenleving tegen de beperkingen van het narratieve proces. Dat laat zich niet versnellen. Het is onmogelijk een verhaal in één snelle datadump te absorberen, alsof je een pil slikt, met de compacte, totale ervaringen. Vertellen is inherent traag en niet-rechtlijnig. Een verhaal is de antipode van de powerpoint.

Storytelling is meestal wel rechtlijnig. Het is communicatie met een doel, of dit nu commercieel, therapeutisch of electoraal is. De ‘story’ moet het meer hebben van aerodynamische eigenschappen. ‘Viral’ gaan, zonder wrijving of omwegen, is het hoogste streven. In die zin is storytelling juist het tegendeel van de authentieke, intieme vertelkunst. Een verhaal vergt, bij zowel verteller als luisteraar, aandacht, concentratie, tijd en een ontspannen humeur – exact de elementen waar het in onze overspannen samenleving vaak aan ontbreekt.

Zo bezien is het wegkwijnen van vertelkunst net zomin tegenstrijdig als die toegenomen spreekangst. Al die hightech ondersteuning – PowerPoint, YouTube, Keynote – kan podiumangst gladjes maskeren, maar hoe meer we erop leren leunen, hoe kleiner de kans dat we ooit nog leren fietsen zonder zijwieltjes.

Je evenwicht bewaren, wankelend de rivier oversteken tussen je begin- en je eindzin, daar gaat het bij het vertellen om. Het boek How To Tell A Story geeft een uitvoerige methode voor het vinden van de stapstenen, de scènes op weg naar de overkant. Ik heb daar in schrijflessen een eigen variant op ontwikkeld, ook voor groepen met maar een uurtje tijd.

Systeem is een groot woord voor wat het is: een blanco briefkaart. Vouw dit A6’je over de lengte in vijven. Schrijf bovenaan je beginzin, onderaan je slotzin. Ertussen komen drie steekwoorden voor je sleutelscènes: twee omslagpunten en daartussenin de escalatie.

Het mysterieuze is dat deze goocheltruc altijd werkt. Het verhaal krijgt een afgeronde structuur, en het spiekbriefje past onzichtbaar in je hand. Maar met ‘werken’ bedoel ik met name de verandering die er in een groep optreedt zodra er twee of drie verhalen zijn verteld en beluisterd. Laatst weer, met Leidse studenten, buiten in een park. Ineens was de temperatuur anders, de onderlinge atmosfeer was veranderd van kleur.

Geen idee wat de wetenschap hierachter is. Ik weet alleen dat het werkt, en dat als elke organisatie maandelijks een vast verhalenuurtje zou inlassen – ook voor tramconducteurs, zorgpersoneel en andere overwerkte beroepsgroepen – de wereldvrede een stuk dichterbij komt.

Een kippenvelmoment afgelopen zomer, op een camping. Een van mijn cursisten was vliegtuigmonteur bij Defensie. Hij koos voor mijn workshop omdat hij behalve talloze sterke verhalen ook ‘iets ADHD-achtigs’ had waardoor hij ze altijd van de hak op de tak vertelde aan toehoorders die de draad altijd kwijt raakten. Kortom, een ideale kandidaat voor mijn vouwkaartjesmethode. We werkten aan zijn verhaal over een leeuw die hij eens van een landingsbaan in Kenia had weggejaagd. Erover vertellen vond hij bijna spannender om te doen, maar gewapend met dat kaartje durfde hij het aan om het die avond bij het grote vuur te vertellen.

Je hoorde de vonken uit het vuur spatten, zo stil was het. Ik begreep nog beter wat me aan verhalen vertellen zo aantrok. De magische concentratie van tientallen breinen die zich simultaan hetzelfde verbeelden is nog intenser dan de gezamenlijke aandacht in een bioscoop, of zelfs een theater. De herinnering van één persoon wordt de verbeelding van allen.

Honderdtwintig verschillende landingsbanen ontstonden hier, met honderdtwintig verschillende leeuwen, maar de essentie, het ongrijpbare dat ‘het verhaal’ is, resoneerde en raakte versterkt. Zeker daar, onder die sterrenhemel in de zomer. Kippenvel dus. Ook omdat die chaotische gast het toch maar mooi geflikt had. Hij had ter plekke een leeuw van een andere orde verjaagd, met een gevouwen briefkaartje waar hij niet eens op keek.

Toch wrong het. Uitgerekend ik, die ‘nooit iets vertelde in de kring’ en klamme handen krijgt bij het vooruitzicht voor de vuist weg te moeten praten, uitgerekend ik heb de pretentie mezelf op te werpen als verteldocent. O ja, ik weet iets over de opbouw van een verhaal, over het gebruik van details, over stijl, maar het voelt toch alsof ik achter de stuurknuppel plaatsneem met een vervalst brevet.

Ik vond dat ik mezelf moest uitdagen. Dus loop ik rondjes rond Toomler, koortsig op zoek naar een schoolanekdote. Uiteindelijk herinner ik me één gebeurtenisje. Op de Apollolaan vul ik mijn spiekkaartje in en vouw het in vijven. Ik repeteer het opstijgen en het landen. Beginzin: ‘Ik was altijd een extreem brave leerling, totdat we een nieuwe docente kregen voor Grieks.’ Slotzin: ‘Soms zet een misstap je op het juiste spoor.’

De kans dat je getrokken wordt is 40 à 50 procent, had de organisatie me laten weten. Prima. Laat het lot maar beslissen, denk ik, en daal het trappetje af naar waar Toomler blijkbaar zit, een soort fietsenkeldertje naast het Hiltonhotel, discreet gemarkeerd als een louche hol voor criminelen.

Binnen is het warm. Letterlijk en figuurlijk. Alles is erop gericht zo ontspannen mogelijk te kunnen vertellen. Zo opent Paulien Cornelisse met een overigens herkenbare anekdote over hoe ze als kleuter in haar broek plaste.

Ook mijn anekdote is genant, ondanks een optimistisch slot

Op de cafétafeltjes liggen, naast de roze briefjes voor je naam, strookjes om anoniem in te vullen: ‘Mijn meest genante moment op school was die ene keer dat…’

Een studente vertelt in Toomler over hoe ze vroeger gepest werd op school – haar klasgenootjes bedachten stiekem met elkaar een excuus om niet op haar verjaardagsfeestje te komen – en hoe ze daarna, op een andere school, zelf veranderde in een pester. Muisstille zaal. Er is een stotteraar met een grappig prachtverhaal. Een vrouw rakelt pijnlijk misgelopen schoolliefdes op.

Nu begreep ik het nog beter. Corporate storytelling en die stories op sociale media zijn succesverhalen, hier gaat het om wat niet lukt, om het gestuntel, het schaamtevolle. Ook mijn anekdote is genant, ondanks een optimistisch slot. Paulien trekt mijn briefje als laatste voor de pauze. En echt goed gaat het niet. Naar mijn eigen idee komt het vijf-minuten-signaal van de pianist veel te vroeg, en raffel ik het wat af. Ik vergeet twee elementen, en blijf te lang hangen bij een derde.

Maar ook daar gaat het om. Ter plekke, deels improviserend vertellen lijkt veel meer op het leven zelf: het lukt nooit helemaal, er gaat altijd iets mis, het gaat anders dan dat je het in je hoofd hebt bedacht, je loopt vast, hapert, en moet dat weer op een onvolmaakte manier rechtbreien. Juist die onbeholpenheid verleent het verhaal zijn authentieke kracht.

Het is het tegendeel van de zelfbewuste stilering en het overbewust zijn van je eigen presentatie, wat zoveel werk- en schoolsituaties gewoonlijk van ons vragen. Om te kunnen vertellen, moet je jezelf enigszins verliezen. Het is een improvisatie, die je ter plekke aanpast aan de reacties om je heen. Ik dik iets aan, laat iets weg. Struikelend ontstaat er dan iets wat eenmalig is, alleen bestemd voor dit ene moment. Gebrekkig, onvolmaakt zoals het moet. Aan het einde trilt mijn hand als ik het briefje zoek met mijn slotzin. Applaus, schouderklopjes.

Zonder stapel beschermende A4’tjes is het gelukt. Nu nog zonder het A6’je en ik heb eindelijk echt iets verteld in de kring.

Lees verder…….