De uitstoot van broeikasgassen in Nederland daalt flink, maar de industrie blijft ver achter

Het is een mooi record, maar klimaatactivisten kunnen niet meteen de slingers uithangen. Sterker, wie de nieuwste cijfers over de uitstoot van broeikasgassen gedetailleerd bekijkt, komt tot de conclusie dat vooral grote industriële bedrijven en de luchtvaart, de grootste vervuilers, vorig jaar nauwelijks vergroenden.

Maandagochtend publiceerde de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) haar jaarlijkse rapportage over de hoeveelheid broeikasgassen die de 345 ondernemingen uitstoten die in Nederland onder het Europese emissiehandelssysteem vallen. Dat zijn de facto de grootste uitstoters. Samen zijn zij goed voor ongeveer de helft van alle emissies in Nederland, en dankzij het emissiesysteem valt hun precieze uitstoot goed in te kaart brengen (voor elke ton uitstoot moeten zij een certificaat aanschaffen). Wat blijkt: hun gezamenlijke uitstoot is vorig jaar fors gedaald, met 13,2 procent ten opzichte van 2022. „De grootste procentuele daling ooit”, aldus de NEa. De 345 bedrijven droegen daarmee ook „bovengemiddeld” bij aan de daling van de totale uitstoot, die in 2023 6 procent bedroeg.

Maar tegelijk wijst de NEa erop dat er nogal forse verschillen zitten tussen de bedrijven die onder de rapportage vallen. Het is vooral de energiesector die het leeuwendeel van de reductie voor zijn rekening nam, 6,7 miljoen ton van de in totaal 9,36 miljoen ton, ofwel 72 procent. Kolen- en gascentrales hebben kort gezegd veel minder gedraaid, omdat er steeds meer groene stroom wordt opgewerkt, door windmolens en zonnepanelen.

Goed nieuws op zich, maar de industriekant en de luchtvaart zijn samen weer ‘slechts’ goed voor de resterende 2,7 miljoen ton reductie. Die daling was bovendien nauwelijks het gevolg van echte verduurzaming: 1,3 miljoen kwam door de tijdelijke stillegging van een hoogoven van Tata Steel in IJmuiden, wegens onderhoud. En van de overige 1,4 miljoen ton moet je eigenlijk ook nog wat aftrekken, want die kwam mede doordat veel fabrieken minder produceerden, omdat energie en andere grondstoffen fors duurder waren geworden. Dat zijn economische keuzes, geen vergroeningsinspanningen.

In de luchtvaarsector steeg de uitstoot zelfs met 11 procent, omdat er meer wordt gevlogen. En in de raffinagesector, waar bijvoorbeeld de raffinaderij van Shell bij Pernis onder valt, bleef de uitstoot vrijwel gelijk. De cijfers hebben „twee gezichten”, aldus de NEa. Directeur Mark Bressers zei: „Het is heel positief dat een groot deel van de reductie behaald is door de inzet van meer hernieuwbare energie. Aan de andere kant is er in de industrie vooral minder geproduceerd en niet per se verduurzaamd. Daar is echt nog meer innovatie nodig om de CO2-uitstoot blijvend te verminderen.”

Spectaculair

Voorzitter Olof van der Gaag van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) zegt in een reactie: „De reductie in de energiesector is echt een reden voor een feestje. Dat is spectaculair veel.” Hij verwacht ook dat de trend doorzet, ondanks de moeilijke marktomstandigheden waar exploitanten van windenergie nu mee kampen. Hij wijst op de recente aanbesteding voor een nieuw, groot windpark op zee, waar Eneco weliswaar vanwege die minder goede vooruitzichten vanaf zag, maar veel andere bedrijven wel mee wilden dingen.

Lees ook CO2-uitstoot in voormalige koloniën maakt van Nederland een van de grootste mondiale klimaatvervuilers

Gekapt bosperceel op Java in Indonesië in 1912.

Maar de reductie in de industrie is „een ander verhaal”, zegt hij. Gemiddeld is de uitstoot van de industrie afgelopen jaar met 3 procent gedaald, „onder het landelijk gemiddelde”, benadrukt hij. Terwijl de uitstoot in de energiesector juist met 22 procent is gedaald – ver boven het landelijk gemiddelde én zeven keer zo hard als in de industrie.

Van der Gaag nuanceert dat wie verder uitzoomt, en vanaf 1990 kijkt, ziet dat de industrie het weer wat beter doet dan andere sectoren. De uitstoot is daar sindsdien met 45 procent gedaald, versus 33 procent voor alle sectoren opgeteld, zegt hij. „Er is dus het nodige gebeurd, wat een opbeurend gegeven is.”

Maar het afgelopen jaar was er nauwelijks progressie, terwijl er vooral in die sector nog heel veel moet gebeuren, zegt hij – en er ook meer druk op zit. Juist de industriebedrijven die onder het Europese emissiesysteem vallen, moeten in 2040 namelijk ‘emissievrij’ zijn. Omdat er dan geen uitstootrechten meer beschikbaar zijn – het Europese emissiehandel is zo ingericht dat alle beschikbare uitstootrechten langzaam maar zeker worden ingetrokken. „2023 was geen reden voor een feestje.”

Niet zo rooskleurig

De vooruitzichten voor de nabije toekomst zijn bovendien niet zo rooskleurig als voor de energiesector. De industriële bedrijven zeggen bij hun verdere vergroening momenteel vast te lopen op onder andere de ‘verstopping’ van het stroomnet. Daar is geen ruimte meer voor nieuwe aansluitingen die bedrijven nodig hebben om hun productieprocessen te ‘elektrificeren’. De stroomnetbeheerders zijn bezig met uitbreiding, maar dat duurt jaren, onder andere door lange vergunningstrajecten en bezwaarprocedures van omwonenden die geen hoogspanningsmasten in hun achtertuin willen. Voor elektrificatie moeten de bedrijven ook enorme investeringen doen, die nu extra duur zijn omdat de rente op de kapitaalmarkten flink is gestegen, wat geld lenen duurder maakt.

Aan de andere kant, zegt Van der Gaag van de NVDE, een aantal jaar geleden was de rente juist extreem laag en toen deden de bedrijven ook niks. Terwijl allang duidelijk was dat ze ‘over’ moesten op schonere energie. „Er is toen nodeloos tijd verspild. Daar betalen we nu een prijs voor.”