De koopkracht daalt, maar de verwachte klap bleef uit

Koopkrachtdaling Door economisch rampjaar 2022, met zijn gierende inflatie, is de koopkracht gedaald. Maar de terugval had veel erger kunnen zijn. Hoe overheid én CBS een dreigende koopkrachtdaling van meer dan 6 procent wisten terug te dringen.

Hoewel de prijzen in de winkels fors stegen in 2022, daalde de koopkracht minder dan was verwacht, door stijgende lonen en uitkeringen en compensatiemaatregelen.
Hoewel de prijzen in de winkels fors stegen in 2022, daalde de koopkracht minder dan was verwacht, door stijgende lonen en uitkeringen en compensatiemaatregelen. Foto Dieuwertje Bravenboer

Het economisch rampjaar 2022 in een notendop: gierende inflatie, torenhoge energierekeningen als gevolg van de oorlog in Oekraïne en een enorme uitholling van het besteedbaar inkomen wegens duurdere boodschappen, benzine, diensten, alles. Elkaar in recordtempo opvolgende berichten hierover droegen vorig jaar bij aan een forse daling van het consumentenvertrouwen. De onuitgesproken verwachting: dit zal te merken zijn in het koopkrachtcijfer over 2022.

En dat heeft het ook gedaan, maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek donderdag bekend. Nederland beleefde vorig jaar de grootste koopkrachtdaling in veertig jaar. Alleen begin jaren tachtig, ten tijde van de oliecrisis, leverden mensen meer in. Over heel 2022 bedroeg de doorsnee koopkrachtdaling 1,2 procent.

Nederland beleefde vorig jaar de grootste koopkrachtdaling in veertig jaar, wat vooral gepensioneerden merkten

Dat cijfer is de zogenoemde mediaan. Dit houdt in dat net zoveel mensen meer als minder dan die 1,2 procent aan koopkrachtverlies leden. Bij uitsplitsing naar bevolkingsgroepen blijkt dat de koopkracht van paren zonder kinderen in doorsnee bijvoorbeeld meer daalde (-1,8 procent), maar dat de koopkracht van bijstandsontvangers in doorsnee met 4,4 procent steeg. Van bijna 80 procent van deze laatste groep nam de koopkracht toe of bleef gelijk. De grootste verliezers is de groep gepensioneerden: zij leverden in doorsnee ruim 3 procent in.

Forse uitschieters dus, rondom dat doorsneecijfer van 1,2 procent, en het klopt ook dat deze koopkrachtdaling het grootst is in veertig jaar: de doorsnee koopkrachtontwikkeling dook in het verleden alleen tijdens de zware recessie in de jaren tachtig en in de recentere economische crisis van 2009 tot 2013 met meer dan een procent in de min. In alle andere jaren steeg de koopkracht.

Maar toch: een daling van 1,2 procent staat in geen verhouding tot de alarmerende berichten over de inflatie en de achterblijvende koopkracht die 2022 en ook 2023 domineerden. Op jaarbasis is een koopkrachtverlies van 1,2 procent te vergelijken met een verlies van iets meer dan een halve week inkomen. Zeker niet niks, maar het gaat dus niet om maandsalarissen. Hoe kan je dat dan rijmen met die alarmverhalen?

Statistische verwarring

Simpel gezegd: inflatie (geldontwaarding) en koopkracht zijn niet hetzelfde. Ze zijn gerelateerd, maar de inflatiecijfers zeggen op zich niets over hoeveel een huishouden te besteden heeft. De verandering in koopkracht is immers het saldo van inflatie en inkomensgroei.

De 1,2 procent voelt nogal contra-intuïtief voor wie naar boodschappenlijstjes en energierekening kijkt zónder blik op de bankrekening. Die ‘mentale botsing’ van het koopkrachtcijfer met de gepercipieerde werkelijkheid is deels statistisch en deels economisch van aard.

Eerst de statistische verklaring. De inflatie over 2022 is namelijk niet wat hij leek. Het CBS berekende de inflatie tot juni dit jaar op een andere manier dan daarna. Dat had te maken met de wijze waarop energieprijzen in het ‘inflatiemandje’ werden opgenomen. Het CBS ging er vóór juni 2023 vanuit dat de prijs voor een nieuw energiecontract voor iedereen gold, en niet alleen voor de mensen die echt een nieuw contract afsloten. Terwijl de energieprijzen al keihard stegen, gaf het CBS die zo nog onbedoeld extra gewicht mee in het inflatiecijfer.

Die fout is rechtgezet. Nu tellen alleen de huishoudens mee die daadwerkelijk een nieuw contract hebben afgesloten. Die aanpassing had wel grote statische gevolgen. Wie de oude gegevens op de nieuwe manier verwerkt, ziet een groot deel van de inflatie als sneeuw voor de zon verdwijnen. Voorbeeldje: in september 2022 rapporteerde het CBS aanvankelijk een inflatie van 14,5 procent (op de oude manier). In juni 2023 paste het CBS de cijfers aan, ook met terugwerkende kracht. Van de gerapporteerde 14,5 procent over september 2022 bleef toen nog 7,8 procent over. Over heel 2022 werd het aanvankelijke inflatiecijfer van 10 procent verlaagd naar 6,8 procent. Nog steeds hoog, maar wel een stuk draaglijker dan verwacht én gemeld. Zonder deze statistische aanpassing zou de koopkrachtdaling over heel 2022 4,4 procent geweest zijn.

De compensatie-economie

Dan de economische verklaring voor de relatief milde koopkrachtdaling in 2022. Koopkracht is dus inflatie minus inkomensstijging, en de inkomens stegen dat jaar gemiddeld met 5,5 procent. Deels kwam dat door een stijging van de cao-lonen en uitkeringen (gemiddeld met 3,2 procent). De rest heeft een andere oorzaak, en die is gelegen in de compenserende maatregelen die de overheid nam om met name effecten van de fors gestegen energieprijzen te dempen. Denk aan de energietoeslag voor lagere inkomens, de twee keer 190 euro die alle huishoudens eind 2022 ontvingen, de lagere btw op brandstof, lagere belasting op energie en een hogere teruggave van de energiebelasting. Alles bij elkaar gaf de overheid ruim 9 miljard euro uit om de gestegen energieprijzen (deels) te compenseren.

Zonder die compensatie hadden de koopkrachtcijfers er heel anders uitgezien, becijfert het CBS. In doorsnee was de koopkrachtdaling dan 2,9 procent geweest. Bijstandsgerechtigden waren er in dat geval 4,5 procent op achteruitgegaan, gepensioneerden 4,4 procent. Samen met de statistische aanpassing van de inflatie is dus voor 4,9 procent aan extra koopkrachtdaling weggepoetst. Zonder beide ingrepen hadden huishoudens 6,1 procent minder te besteden gehad. Een ongekende daling.

Gevolgen voor 2023

Voor 2023 zijn nog geen koopkrachtcijfers bekend. Feit is dat de inflatiecijfers dit jaar, anders dan in 2022, juist hoger zijn dan het CBS aanvankelijk meldde. Ze vormen als het ware het spiegelbeeld van vorig jaar door de nieuwe manier van meten. Want anders dan in 2022 heeft het gros van de huishoudens inmiddels namelijk wél een nieuw energiecontract, dat fors duurder is dan het vorige. Tegelijkertijd zijn de energieprijzen een stuk lager dan op het hoogtepunt vorig jaar.

Dit jaar zijn er – net als vorig jaar – nog wel compenserende maatregelen van de overheid. Denk aan het energieplafond, dat de energierekening in toom houdt, en de compensatie voor de lagere inkomens, die ook in stand blijft. En tot halverwege dit jaar was ook de btw-verlaging op brandstoffen nog van kracht.

Hoe dat precies gaat uitpakken voor de koopkracht over 2023 is niet precies te zeggen. Het Centraal Planbureau becijferde half augustus het verwachte koopkrachtverlies over heel 2023 op 1,1 procent. Daarbij gaat het CPB uit van 7,8 procent inflatie dit jaar, volgens de nieuwe rekenmethode van het CBS, en een loonvoetstijging van gemiddeld 6,8 procent. Werkgeversvereniging AWVN, die de resultaten van alle cao-loononderhandelingen bijhoudt, rapporteerde tot nu toe zelfs een gemiddelde cao-loonstijging van iets meer dan 7 procent. Fors, maar net iets lager dan de verwachte inflatie. Een koopkrachtdaling in 2023 staat dan ook al voorzichtig in de boeken.

Lees verder…….